Rizoomes schrijft af en toe ook over de website zelf. Als er een vijfjarig jubileum te vieren is, bijvoorbeeld. Of als er een nieuwe koers wordt gekozen. Maar ook over het allereerste begin: de columns uit de reeks Ome Ed / Punt Edu. Op deze pagina vind je achtereenvolgens de eerste column (over het Arbo Argument), de honderdste (terugblik op een aantal columns) en de laatste Ome Ed.
1e column: het Arbo Argument (juni 1995)
Rondom de arbeidsomstandighedenwet, oftewel de Arbo-wet, bestaan veel misverstanden. Iedereen kent ze wel, die vergaderingen waarop iemand er ineens totaal overwachts roept: “Nee hoor, dat kan niet, dat mag niet van de Arbowet.”
Meestal kijken de overige vergadertijgers dan stomverbaasd op. “Is dat zo? Tjonge, nou, dan moesten we maar iets anders verzinnen.” is de veelgehoorde ‘oplossing’. En meestal wordt er dan inderdaad wel iets anders verzonnen, al kost het extra werk, tijd en geld.
Er zijn ook mensen, die de Arbowet gebruiken om juist wél iets voor elkaar te krijgen. Bij de eerste de beste tegenwerping roepen ze: “nou, volgens de Arbowet moet het wel, maar als je het beter weet dan zoek je het toch zelf lekker uit.” Meestal weet men het niet beter en dus heeft het ‘arbo-argument’ wederom z’n werk gedaan.
De simpelste manier om het arbo-argument te lijf te gaan is om beweringen te zoeken in de Arbo-wet. Grote kans dat je er niks van terug vindt. De Arbowet is namelijk een raamwet, waar vrijwel geen dwingende voorschriften in staan hoe je iets wel of niet moet doen. Wat er in de Arbowet wordt geregeld zijn de algemene verantwoordelijkheden op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn.
Daarbij spelen woorden als ‘redelijkerwijs’ en ‘optimalisatie’ een hoofdrol. Hoe zit de Arbowet in elkaar? Het doel van de Arbowet is de arbeidsomstandigheden zo goed mogelijk te regelen. Het gaat daarbij vooral om de gebieden veiligheid, gezondheid en welzijn, afgekort VGW. Omdat het ene bedrijf het andere niet is, heeft de wetgever besloten om zo weinig mogelijk ge- en verboden in de wet te zetten.
In de eerste plaats omdat dit een gigantisch dik boek op zou leveren: de vernieuwing in de techniek gaat zo snel, dat de wetgeving altijd achter de feiten aan zou lopen.
In de tweede plaats omdat de wetgever vindt dat een VGW beleid zo belangrijk is, dat ze de werkgevers, maar ook de werknemers, wil verplichten om zelf na te denken over dit onderwerp en er zelf beslissingen over te nemen. Dat wil zeggen dat elke onderneming verplicht is om redelijkerwijs alles in het werk te stellen om onder de gegeven omstandigheden de arbeidsomstandigheden te optimaliseren.
Hierover voeren werknemers en werkgevers ook overleg, dat moet leiden tot een beleidsplan. In het beleidsplan staat welke afspraken de partijen met elkaar gemaakt hebben, en hoe zij denken deze plannen uit te voeren. Zo’n beleidsplan wordt elk jaar opnieuw gemaakt aan de hand van nieuwe ervaringen, zodat je nooit achter de feiten aanloopt.
Is het arbo-argument dan altijd een bedriegelijke reden? Nee, niet altijd. Voor een aantal gebieden heeft de wetgever de totale verantwoordelijkheid toch niet helemaal af durven staan. Daarom zijn er in sommige gevallen aanvullende besluiten genomen, zoals het besluit ‘Werken onder overdruk’. De dingen die daarin worden voorgeschreven moeten wel worden opgevolgd. Deze besluiten kun je gewoon opzoeken. En één ding kan je dus altijd vragen wanneer iemand het arbo-argument toepast: “In welk besluit staat dat?”
100e column: Honderd (september 2007)
Dit is mijn honderdste column, beste lezer. Honderd stukkies over de brandweer. Een mooi moment om eens bij stil te staan, zo leek mij. Maar hoe dan, hè? Taart is geen optie, er is al genoeg taart bij de brandweer. En een boekje met de honderd beste columns vond ik wat vroeg na het verzamelwerkje ‘Tien jaar Ome Ed’, waarvan overigens nog steeds exemplaren te koop zijn. Voor weinig en de opbrengst gaat ook nog eens naar het goede doel. Informeert u vooral bij de afdeling ‘Voorlichting’ van Brandweer Amsterdam, want die doen de distributie. Zodoende.
Wat dan te memoreren? Bij de honderdste column?
Welnu, ik besloot gewoon eens in de grote chipsbak te duiken en enkele spitsvondigheden uit mijn columns te halen. Ter meerdere eer en glorie van mijzelf, dat spreekt voor zich.
Co-monoloog. De co-monoloog is van april 2004. Het is het verschijnsel waarbij twee mensen de illusie hebben een gesprek te voeren, maar in feite gewoon hun eigen verhaal tegen elkaar afsteken met gebruikmaking van dezelfde woorden. Volgens mij doen de operationele diensten een vergelijkbaar kunstje: wat multi-disciplinair wordt genoemd is in essentie co-disciplinair optreden. Gezamenlijk je eigen ding doen op een stukje grond wat we plaats incident noemen.
“Hoe dichter hij naar de spiegel kwam, hoe vager het beeld werd, en hoe minder waarheid hij zag”. De waarheid is van een afstandje beter te herkennen dan van dichtbij, een verschijnsel wat ik de waarheidsparadox heb genoemd in juni 2004.
In december 2005 betoogde ik dat het leven een mening is. Het gaat er niet om wat waar is, maar wat men waarheid vindt. Inhoudelijke kennis spreekt dan niet in je voordeel, want dat is te moeilijk, daar moet je je voor inspannen. Nee, het gaat om lekkere kortzichtige one-liners. Geuit door allerlei zelfbenoemde experts die ongenuanceerd mogen stoken in de media. “Het is een nationale volkssport geworden om iets in het openbaar te vinden. Wat zeg ik, het is een ziekte, meningnietus. Het gaat er niet om of het veilig is, maar of het veilig gevonden wordt”.
Het was niet altijd serieus. In augustus 2003 presenteerde ik de Wet van Ed: Weinig risico, weinig risicobeheersing; Veel risico, veel risicobeheersing. Dat had ik niet helemaal zelf bedacht, het is een variant op de Wet van Henk, de voormalig commandant van Uithoorn. Kleine brand, weinig water; Grote brand, veel water. Het is een wet die zich uitgebreid laat lenen voor zinvolle variatie. Zo zegt de Tweede Aangepaste Wet van Henk: Kleine brand, weinig aflossen; Grote brand veel aflossen. En de Derde Aangepaste Wet van Henk: Kleine brand, weinig koffie; Grote brand, veel koffie. Hoewel er ook de Vernieuwde Derde Aangepaste Wet bestaat: Kleine brand, geen koffie; Grote brand, ook geen koffie.
In juni 2002 had ik wat moeite met het oefenbeleid in Nederland. Veel te weinig plek om realistisch brand te blussen, om te oefenen met straalpijpvoering. Want zeg nu zelf, hoe vaak krijgt de gemiddelde brandweerman de kans om het verschil tussen uitbreiding voorkomen en afblussing te demonstreren (daar wil ik dan overigens graag eens bij zijn, want volgens mij is het gewoon hetzelfde). “Dan kunnen we eindelijk af van denkbeeldige redvoertuigen, vlammenborden, nep-hitte, net-alsof-uitbreiding-voorkomen, mickey mouseblussing en toneelstoom”.
De eerste vondst was ‘Het Arbo-argument’, juni 1995. “Iedereen kent ze wel, die vergaderingen waarop iemand totaal onverwachts roept: “Nee hoor, dat kan niet, dat mag niet van de Arbowet”. Meestal kijken de overige vergadertijgers dan stomverbaasd op (..) Nou, dan moesten we maar wat anders verzinnen”. En het omgekeerde gebeurt ook. “Volgens de Arbowet moet het wel”. Terwijl niemand er eigenlijk zin in heeft. Om de waarheid te zeggen, ik hoor het Arbo-argument nog steeds. Gelukkig werkt de oplossing ook nog steeds. Gewoon doorvragen: waar staat dat dan?
Laatste column: Slot (maart 2013)
Weet u het nog? Jager – verzamelaars leren door het vertellen van verhalen. Eerder schreef ik er al over in de columns ‘Verhaleren’ en ‘Darmok’. Eigenlijk is elke column die ik schreef een klein verhaaltje. Er zat steeds een boodschap in, verpakt in een anekdote, een waarneming of een ervaring.
Op dit moment lagen er nog twee ideetjes op de plank. De ene gaat over Rhenen. Daar was ik bij een spannend experiment met echte brand in een sloopflat. Het idee was om twee identieke branden te stichten in twee flatjes, en dan de ene te bestrijden met een klassieke offensieve binneninzet en de andere met de nieuwerwetse defensieve binneninzet.
In het laatste geval moest een nevelkogel gebruikt worden door de (dichte!) deur van het brandende compartiment, zodat de rest van de woning snel doorzocht kon worden. Hetwelk resulteerde in een snellere verkenning en een snellere redding. Ja mensen, de vooruitgang is niet te stoppen.
Overigens leren brandweermensen ook door dingen te doen, in de praktijk. Het liefst met echte brand, maar op zijn minst op een realistisch oefenterrein. Enkele jaren geleden kon je geen brandweerblaadje open slaan, of het ging over realistisch oefenen en flash over containers. Dat geluid is momenteel ietwat verstomd, maar het komt vanzelf weer een keertje terug. Zo gaat dat immers in rizomen.
Zelf was ik ook altijd fervent voorstander van realistisch oefenen, maar tegenwoordig ben ik nog slechts ‘gewoon’ aanhanger. Dat heeft te maken met de 10.000 uren regel van Malcolm Gladwell en Moerdijk, het tweede columnonderwerp dat nog op de plank lag.
Malcolm Gladwell beschrijft in zijn boek ‘Uitblinkers’ dat je ongeveer 10.000 uur aan een bepaalde taak geoefend en gewerkt moet hebben om een expert te worden. Tienduizend uur is ongeveer tien jaar als je af en toe ook nog wat anders doet, zoals je uitrukkleding wassen en je helm schoonmaken.
Als je tien jaar brandbestrijding oefent op een realistisch terrein, ben je dan expert? Ja, van dat terrein. Kun je dan ook alle branden aan? Nee, zie Moerdijk, Haarlem en de Darmoks uit mijn vorige column. Sommige branden zijn zo bijzonder, zijn zo’n afwijking dat je er nooit een expert in kan worden. En je kan dan ook niet verwachten dat dergelijke incidenten goed worden aangepakt. Het is immers de eerste keer dat je er tegen aan loopt.
Don Berghuis had daar zijn eigen parafrase in. Hij zij: “hoe groter de ramp, hoe groter de amateur”. Nou doelde hij vooral op het BT en de rol van de Burgemeester, maar het principe blijft hetzelfde. Je kan niet verwachten dat mensen foutloos handelen op een eenmalig incident zonder ervaring.
Norman Maclean schrijft in ‘Young men in fire’: “There’s not much to learn in fighting big fires from fighting small fires”. Deze uitspraak deed bij mij indertijd vele kwartjes vallen, hetgeen uiteindelijk resulteerde in mijn lectorale rede, ‘De vanzelfsprekendheid van alledag’. Daarin presenteer ik de sturingsdriehoek, een pleidooi om brandweertaken onder te verdelen in standaards, standaardafwijkingen en afwijkingen. En om een veiligheidsmanagement organisatie op te bouwen, waarmee we brandweermensen helpen om onder tijdsdruk de juiste incidentbestrijdingskeuze te maken, die recht doet aan hun ervaring.
Dat werd de oproep tot het ontwikkelen van een nieuwe brandweerdoctrine, waarvan het kwadrantenmodel het eerste product is. Hopelijk gaat er nog veel volgen, zoals een vernieuwde verkenning en het virtueel oefenen van scenario’s. Want daar ben ik inmiddels wel achter, realistisch oefenen is leuk en noodzakelijk voor de standaards, de skills. Maar om te leren omgaan met afwijkingen moet je virtueel oefenen, moet je met zweet in je handen achter een beeldbuis zitten en je vertwijfeld afvragen hoe je dit probleem nu weer moet oplossen.
En zo zit ik op dit moment te zweten op de vraag hoe ik een eind aan deze column ga breien. Ik heb namelijk besloten om er mee te stoppen. Na twintig jaar brandweer en achttien jaar Ome Ed en Punt Edu is mijn verhaal wel rond. Ik heb verteld wat ik wilde vertellen over de oplossingen die ik voor de brandweer zie.
Nu ik niet meer zo vaak op kazernes kom en de vanzelfsprekendheid van alledag begin te missen, denk ik dat er een natuurlijk moment is aangebroken voor een slot. Het plankje met brandweerideetjes is leeg en biedt opeens ruimte voor nieuwe avonturen. Ik blijf jullie volgen van de buitenkant, maar de verhaaltjes van binnen zullen jullie en ik moeten missen. Bedankt voor alle inspiratie en voor het lezen. Dag!
Geef een reactie