Wanderings in crisis

Tag: Historie (Pagina 1 van 6)

Groetjes van de ramp

Leestijd: 5 minuten

Groetjes van de ramp is een voortschrijdend blog met zo af en toe nieuwe verhalen van oude ansichtkaarten. Wij zijn immers allemaal ramptoerist, staan het liefst met de neus bovenop de brand of het ongeval zelf. Maar als het niet anders kan is een mooi schilderij of foto ook goed. Want kijken zullen we.

Ooit kwam ik bij toeval de eerste Nederlandse persfoto op het spoor. Daarop zou de grote brand in Raamsdonk zijn afgebeeld, van 13 augustus 1885. Er bleek echter een nog oudere foto te zijn, van heel iets anders, waarop ik het plaatje maar omdoopte tot de eerste Nederlandse persfoto van een brand.

Die natuurlijk ook in het Museum of Accidents staat.

Het was tevens het eerste incident dat op basis van een plaatje in het museum terecht kwam. Alle andere gebeurtenissen waren tot die tijd eerst alleen teksten geweest, waarna ik er voor de website plaatjes of filmpjes bij zocht. Precies omgekeerd dus.

Toen ik vervolgens een jaar of wat geleden schilderijen tegenkwam waarop rampen waren afgebeeld, leek het mij een goed plan om ook die aan het museum toe te voegen. Zo ontstond het blog Rampspoed op het doek.

Ansichtkaart van de grote brand in het Paleis van Volksvlijt, 18 april 1929. Deze kaart is opgenomen in de collectie van het Joods Historisch Museum. Rizoomes zoekt nog even door naar een eigen rampzichtkaart van het Paleis van Volksvlijt.

Waarvan sommige calamiteiten wel specifiek op werden genomen in een eigen ‘zaal’, zoals de brand in de Nieuwe Kerk te Dordrecht op 22 januari 1568, maar de rest vooral diende ter illustratie van rampzalige schilderijen. Ook niet verkeerd, natuurlijk.

Groetjes van de ramp

En nu heb ik nog weer een andere categorie ontdekt: ansichtkaarten van rampen. Onder de titel ‘groetjes van de ramp’ presenteer ik hier langzaamaan steeds weer een andere ramp, ongeval of plaats incident. Waarvan er een paar wellicht een eigen plekje gaan krijgen in het museum, net als bij de schilderijen, maar waar ik nu eerst maar eens een serietje ga publiceren ter illustratie van het fenomeen rampsichtkaarten.

De eerste algemene ansichtkaarten komen zo rond 1860 in omloop. Het zijn kartonnetjes met een afbeelding, waarop je een korte groet kunt sturen en afbeeldingen van plaatsen kunt delen. Op enig moment zijn dergelijke kaarten ook gebruikt gaan worden als een soort van journalistiek; foto’s die verslag deden van grote evenementen en gebeurtenissen, die op geen enkele andere manier makkelijk konden worden uitgewisseld.

Televisie was er natuurlijk niet en kranten konden nog geen foto’s afdrukken. Pas na 1900 wordt dat langzamerhand gemeengoed. Precies daarom stuurde men elkaar af en toe een rampsichtkaart. Hoe kwam je anders aan je broodnodige dosis ramp?

Speurend voor mijn vage verzameling stuitte ik bij toeval op een stapeltje Franse rampsichtkaarten. Met een aantal verrassende gebeurtenissen. Dat wordt de basis voor dit voortschrijdend blog. In de tussentijd speur ik door naar nieuwe oude ellende. Wie weet wat ik nog tegenkom, met groetjes van de ramp.

De Bende van Bonnot

In de nacht van 14 op 15 mei 1912 vond er bij dit huisje in Nogent sur Marne de apotheose plaats van een jacht op de Bende van Bonnot die zijn weerga in de Franse geschiedenis niet kent. De anarchistische groep was toen vijf maanden bezig geweest met het zeer gewelddadig roven van automobielen en geld.

In een tijd dat de gendarmerie zich nog per fiets verplaatste was dit ongekend. De boeven verplaatsten zich snel en maakten gebruik van machinegeweren bij hun bankovervallen. Ook dat was totaal nieuw en raakte een gevoelige maatschappelijke snaar. Hoe was dit allemaal mogelijk? Waar was de politie als je hem nodig hebt?

Dus zette de overheid groots in. Tijdens een achtervolging op 27 april 1912 werd Bonnot gedood door politiekogels. Twee andere leden wisten te ontsnappen en verschansten zich daarna in het kleine huisje in Nogent sur Marne.

Van dit alles had ik geen weet voordat ik deze rampzichtkaarten zag. Tijdens het zoeken vond ik ook onderstaand verslag van de Leidsche Courant. Overigens zonder foto’s. Wederom met zulke prachtige taal, dat ik het stuk hieronder integraal heb geplaatst. Klikje op de foto en het leest makkelijk weg.

De dynamietexplosies veroorzaakten dusdanige gaten in de muur, dat de politie naar binnen kon en daar de overgebleven bendeleden neer schoot. Aan vijf maanden nationale boevenjacht was een einde gekomen.

Maar aan het verhaal van de Bende van Bonnot niet. Het kreeg mythische proporties en er verschenen onder meer boeken, films en comics over.

Daar ga ik hier niet verder op in. Voor nu ging het er om de rampsichtkaarten te introduceren als onderdeel van het Museum of Accidents. Met groetjes van de ramp.

Rampen in Valkenburg

Leestijd: 8 minuten

Rampen in Valkenburg zijn nauwer verbonden met de nationale rampgeschiedenis dan velen zullen denken, zo bleek tijdens een bezoek aan het Museum Valkenburg. En eerlijk is eerlijk, voor mij was het ook een verrassing. Die wel degelijk in het Museum of Accidents thuis hoort.

Soms schrijf je ergens een blog over omdat je er toevallig in de buurt bent. Als uw razende verslaggever ben ik dan ter plekke en leg vast wat ik er aantref voor het Museum of Accidents. Eerder deed ik dat bijvoorbeeld in Coevorden en Veenhuizen.

Museum Valkenburg

En nu dus over rampen in Valkenburg. Dat was overigens niet helemaal toeval. Wel dat we er paar dagen in de buurt waren, maar dit bezoek aan het Museum Valkenburg hadden we van tevoren al bedacht. Om even snel langs te gaan op een verloren ogenblik.

Dat verloren ogenblik werd donderdag 22 juni. Er was code oranje afgekondigd wegens onweer en aanverwanten, dus dat leek geen handig ogenblik voor een lange wandeling. Wel om een museum te bezoeken en dan ook nog eens zo treffend in Valkenburg, met die oranje code.

Wie weet vond ik er ook nog wel een werk voor de tentoonstelling Rampspoed op het Doek. Dat zou helemaal mooi zijn.

Een nieuw schilderij voor die vaste tentoonstelling op Rizoomes vond ik er helaas niet. Wel een leuke expositie van heftige gebeurtenissen die zich in Valkenburg hebben afgespeeld. Ik zal hier niet het gras voor de museumvoeten wegmaaien en lekker alles verklappen; gaat u vooral zelf ook even kijken.

Maar er zijn wel drie incidenten die ik voor het Museum of Accidents wil behouden als straks de voorstelling over rampen in Valkenburg achter de rug is. Die vind je hieronder, uitgebreid met wat ik via deskresearch uit onder andere Delpher haalde.

Dat blijkt soms echter lastig te verifiëren als je weinig plaatselijke bekendheid hebt. Met name de ontwikkelingen op het kavel van Berg en Dal zijn voor mij lastig met zekerheid te beschrijven. Dus mocht je meer of betere feiten hebben, mail me op info@rizoomes.nl.

Maar één conclusie was mij gauw duidelijk: rampen in Valkenburg zijn nauw verbonden met de nationale rampengeschiedenis. Al zullen weinigen dat beseffen. Met een hoofdrol voor de Grendelpoort en het Grendelplein.

Het eerste dodelijke auto ongeval in Nederland

Op 24 september 1901 vond het eerste dodelijke auto ongeval van Nederland plaats in Valkenburg. In de Limburgse Koerier is het voorval indertijd beeldend omschreven. Zo mooi kan ik het zelf niet, dus laat ik u even met de krant uit 1901. Als je op de foto klikt wordt ie groter, dat leest makkelijker.

Vrijwel alle websites die iets schrijven over dit dodelijke ongeval vertellen hetzelfde verhaal. Allemaal overgenomen uit deze bron van Delpher, was mijn conclusie.

Ik zocht zelf nog iets verder door. Hoe groot was die Grendelpoort eigenlijk? En wat voor soort auto moest er doorheen? Hoe zou dat gegaan zijn?

Eerst maar even over de poort.

Het is een nauw poortje waar het voertuig tussendoor moest worden gestuurd, hoogstwaarschijnlijk op hoge snelheid door de afdaling van de Cauberg. Dat de remmen het begaven is dus geen grote verrassing. Vermoedelijk was de voertuigbeheersing indertijd ook nog niet heel hoog. Het was allemaal nog zo nieuw.

Het voertuig dat betrokken was bij het ongeval is vergelijkbaar met deze. Volgens het Nederlands Instituut voor Militaire Historie was het een Peugeot die vanaf 1900 in het Nederlandse leger werd gebruikt. Majoor der Grenadiers Jhr. L.C. van den Brandeler en eerste-luitenant der Grenadiers L.W.J.K. Thomson in een Peugeot personenauto die gebruikt werd voor inspecties in 1903.

De militare spectator schreef in 1978 over de eerste auto’s in het Nederlandse leger. Met een paar prachtige observaties uit vervlogen tijden, zoals deze:

Over het ongeval wordt verder niets vermeld. Daarom plaatsen we het in het Museum of Accidents. Al was het maar omdat het herinnert aan die ene kernachtige uitspraak van Paul Valery: de uitvinder van de auto was ook de uitvinder van het auto ongeval.

Alleen was die er tot 1901 niet geweest in Nederland. Probeer je dat eens voor te stellen zonder retrospectieve vertekening. Dan zie je geen geschiedenis, maar indertijd moderne veiligheidskunde.

Brand in hotel Berg en Dal

Op 23 juni 1953 brandde het hotel Berg en Dal vrijwel helemaal af. Alle hotelgasten wisten zich in veiligheid te brengen. Toch was er één slachtoffer te betreuren onder het personeel; de oude huismeester durfde niet uit het raam te springen en kwam zodoende in de vlammen om.

Het interessante van deze brand is dat hij begon in de aanpalende danszaal. Na de herbouw van het hotel aan de Plenkertstraat opende de familie Huijnen in de jaren 70 er een nieuwe danszaal: de Scala Jumbo Dancing.

Ruim twintig jaar lang was dat een begrip in Nederland als één van de grootste megadisco’s van het land. Ik was er zelf nooit, maar iedereen die in de jaren zeventig en tachtig naar Hilversum 3 luisterde had er wel eens van gehoord.

Zou je dan kunnen zeggen dat juist de brand van het hotel voor dit succes van de Scala Jumbo Dancing heeft gezorgd? En dat het daarmee een voorbeeld is van antifragility?

Nu zijn die gebouwen alsnog weg en is er een multifunctioneel centrum voor in de plaats gekomen. De vraag is natuurlijk wat er hierna komt. Want als de brand in Berg en Dal één ding laat zien is dat een ongewenste gebeurtenis niet het einde hoeft te zijn van een plek.

Misschien is het zelfs wel een begin. Rampen in Valkenburg komen en gaan. Net als overal. Het gaat niet om wat je overkomt, maar om wat je er mee doet.

Busongeval op het Grendelplein

Op 29 september 1954 weigeren de remmen van een autobus die de Cauberg afrijdt. Het voertuig raakt onbestuurbaar en botst frontaal op een monument van Pierre Cuypers, dat daar in 1889 was geplaats ter ere van 50 jaar Koninkrijk der Nederlanden. Vijftien mensen kwamen direct om het leven, vier overleden later aan hun verwondingen.

Op deze foto is het monument op het Grendelplein nog te zien, waar de bus frontaal op is gereden. Foto is van Gerard Martens.

Daarmee was het verhaal nog niet af. Volgens de Belgische justitie was het ongeval te wijten aan slecht onderhoud en was de status van de bus zodanig dat er niet mee gereden had mogen worden. Daarom werd ook de buschauffeur veroordeeld, omdat ie toch was gaan rijden.

Voor zover ik kan nagaan is dit het eerste grote busongeval van Nederland. Op vrijwel dezelfde plek als het eerste dodelijke auto ongeval. Kennelijk een gevaarlijk punt, dat Grendelplein in Valkenburg. En daarmee is het hoofdstuk rampen in Valkenburg integraal verbonden met de rampengeschiedenis van Nederland.

Alleen anders dan iedereen misschien zou denken.

In de jaren zeventig is de weg naar de Grendelpoort aangepast, in de hoop het aantal rampen in Valkenburg te beperken. Het lijkt erop dat dat in ieder geval gelukt is. Wat overblijft zijn de overstromingen.

Maar dat is weer een heel ander verhaal.

Ogenblikken in Valois

Leestijd: 3 minuten

Ogenblikken in Valois is een klein en sympathiek boekje van Hella Haasse over de streek rondom haar toenmalige woning in Saint-Witz. Niet dat ik dat wist, trouwens, ik was sowieso vergeten dat ik het had. Het stond al jaren in mijn kast te wachten totdat het gelezen zou worden. Nu was het dan zover.

Ik heb eerlijk gezegd geen idee hoe dit boekje ooit in mijn antibibliotheek terecht is gekomen. Ik vermoed dat ik het ergens uit een antiquariaat heb gehaald, op de binnenzijde staat dat het €5,- heeft gekost. Het is ook al een oud boekje. Origineel is het uit 1982, mijn exemplaar is van 2018. Dit stukje is in die zin meer geschiedschrijving dan een recensie.

Het zou er overigens nog hebben gestaan als ik niet Siciliaanse brieven van Geerten Meijsing had gekocht en gelezen. Toen kreeg ik zin in een rijtje boeken over verhalen van Nederlanders in den vreemde.

Zo kwam ik tevens uit op Brieven uit Alvites van Gerrit Komrij, die ook al geruime tijd in de antibibliotheek moet hebben gebivakkeerd.

Ogenblikken in Valois sluit het serietje van drie. En het is weer een heel ander boekje dan de andere twee. Waar dat echt belevenissen zijn van de schrijver in een ander land, koos Haasse ervoor om van Ogenblikken in Valois een soort geschiedschrijving van de streek te maken.

Frankrijk begint voor mijn gevoel pas werkelijk, wanneer men van de immense golvende hoogvlakte der voedselcultures in het gebied van de Somme afdaalt naar de vallei van de Oise. Daar zijn de heuvels aan de overkant van de rivier bedekt met dicht en donker bos, het landschap verandert; het is niet langer noordelijk wijd en open, een wat weliger verlengstuk van de Lage Landen, maar grilliger, nu eens besloten, dan weer een plotselinge doorkijk biedend, liefelijk arcadisch, maar ook geheimzinnig, en onder bepaalde belichting – in de gele glans van de avond bijvoorbeeld, of wanneer de maan schijnt – geladen met afstand, een gebied dat men niet zomaar betreedt.

beginzin van Ogenblikken in Valois
Dit is de streek die Haasse beschrijft. Officieel heet het Val-d’Oise, maar zij blijft het Valois noemen, omdat dat beter aansluit bij haar gevoel over de streek. Het kleine spookje met de rode balletjes, vlak boven Parijs, is Senlis. Daar gaat een groot deel van het boekje over.

Dat maakt het uiteindelijk meer tot een soort reisgids dan een verhaal of essay. De geschiedenis wordt hier en daar wel wat aangevuld met eigen ervaringen uit de streek, met zo af en toe ook nog een mijmering, allemaal in prachtige taal met lange zinnen zoals ik nu ook aan het maken ben, maar toch verloor ik er op enig moment mijn aandacht bij. Zonder kaartjes en foto’s werd het te abstract.

Desondanks las ik het uit, wat met 174 bladzijden geen hele grote prestatie was. Haasse blijft hoe dan ook een groot schrijver; daar valt altijd iets van te leren. Het nawoord van Aleid Truijen maakt het tot een compleet document, als ware het een tijdscapsule uit de jaren 80 in Frankrijk.

Eindoordeel

Zoals gezegd een prettig leesbaar boekje waarbij je op sommige momenten wel je aandacht verliest als je de Valois niet kent. Dus ga je naar de omgeving van Senlis en Creil, neem het mee en lees het.

Cijfer: 8 in de Valois, een 7 als je er nog nooit was.

Zou ik het bewaren als de boekenkasten vol zijn en er geruimd moet worden: In ieder geval zolang ik geen ander boek van Hella Haasse in de kast heb staan. Iedereen zou een Haasse in de verzameling moeten hebben.

De heropening van kazerne Dirk

Leestijd: 6 minuten

De heropening van kazerne Dirk werd niet zozeer de heropening van een gebouw als wel die van een voorbije brandweercultuur. Een omvangrijk slapend rizoom van een oude uitrukdienst, dat voor de gelegenheid werd gewekt, opstond en daarna weer ging liggen. Mogelijk voor altijd, maar je weet het nooit.

Opening

De eerste dag op je nieuwe werk. Bij mij ging die ongeveer zo, dertig jaar geleden.

Ik moest mij melden op de Weesperzijde, het toenmalige hoofdkantoor van brandweer Amsterdam. Bij Willem Duffel, de foerier. Willem heette natuurlijk geen duffel, zijn echte achternaam is me even ontschoten, maar iedereen noemde hem wel zo. Omdat je daar moest zijn voor je duffelse pak. En voor de rest ook trouwens.

Ik had nog maar net mijn eerste laars aan, toen de bezetting van een autospuit zich onder luid gejoel bij Willem aankondigde. Die kwamen ook wat spulletjes halen, riepen ze. Omdat ze paraat stonden gingen ze voor, zei Duffel met een knipoog.

Anderhalf uur later waren ze klaar en vertrokken weer met volle zakken en tassen. De helft van wat ik nodig had was daardoor op.

“Rij van de week nog maar even langs,” zei Willem verontschuldigend, “dan heb ik wel weer nieuw goed voor je.”

Mijn tweede halte werd kazerne Dirk aan de Honthorststraat. Daar zat het officiersverblijf en stonden ook de kasten waar ik mijn uitrusting kon opbergen. Toen ik aanbelde werd er opengedaan door een rossig mannetje dat me argwanend aankeek. Later hoorde ik dat hij de Chef van Dienst was en Chris heette.

“Jaha,” zei Chris, “wat kom je doen?”

“Ik werk hier. Ik kom mijn spullen brengen.”

“Niet.”

“Ja, echt. Ik ben één van de twee nieuwe officieren. Ricardo is de andere, die komt volgende week.”

“Ik weet van niets.”

En de deur van kazerne Dirk was al weer dicht. Verbouwereerd staarde ik naar het groene gevaarte. Nog maar een keer proberen dan? Niet te lang bellen, misschien? Kort en krachtig.

Triiing.

De deur ging zowaar opnieuw open. Weer was het Chris. Zwijgend en argwanend. Ik legde het verhaal nog een keer uit, liet mijn nieuwe uitrusting zien en toen, eindelijk, wees hij me door de remise naar een deur.

“Daar is het officiersverblijf. Zoek boven maar een kast uit. Je vind het verder wel, hè.” En weg was hij. Dus liep ik in mijn eentje naar boven, met mijn grote plunjebaal en confisqueerde daar een leegstaande kast. Het spul paste er makkelijk in, niet alles ging stroef vandaag.

Heropening

Precies dit verhaal schoot door mijn hoofd toen ik op 17 juni samen met Ricardo naar de kazerne aan de Honthorstraat liep. Speciaal voor oud-collega’s had de bezetting van Dirk voor de heropening een bijeenkomst georganiseerd. Samen met Jan Heukelom, een oud-officier van Amsterdam. “Wordt een soort reünie, hoop ik,” mailde hij nog.

En dat werd het.

Ik denk dat er wel zo’n 60 tot 70 oude brandweermannen in de remise stonden toen we aan kwamen lopen. Vrijwel allemaal tussen de 70 en 80 jaar oud en met ieder van hen had ik ooit wel ergens een brand geblust of een incident bestreden. Hoewel sommigen door al die jaren zo veranderd waren dat je toch regelmatig weer naar namen stond te zoeken. Wie was het ook al weer? En op welke ploeg had ie gezeten?

Mij herkenden ze trouwens ook niet.

Maar wat vooral opviel was dat in no time de oude manier van doen van dertig jaar geleden weer actief was. Ikzelf had deze sfeer de afgelopen twintig jaar niet meer ervaren, maar ik herkende hem direct zodra ik kazerne Dirk betrad. Als een deken viel het over de groep heen. Of ontsprong het juist aan de groep, was het een bijproduct van dit brandweerrizoom?

Hoeveel mensen heb je eigenlijk nodig om een oude cultuur te herstellen? Of misschien was het wel handhaven, was de cultuur nooit verdwenen en wachtte ie gewoon geduldig op ons om zich te manifesteren. Tien, twintig? Met zo’n 60 tot 70 lukte het in ieder geval al heel aardig, merkte ik. Alsof er in die twintig jaar helemaal niets was veranderd. Alsof het weer 1993 was.

Psychogeography is the study of the precise laws and specific effects of the geographical environment, consciously organized or not, on the emotions and behavior of individuals

Guy Debord

Volgens de psychogeografie beïnvloeden gebouwen de cultuur van hun gebruikers en vice versa. Als je met nieuwe mensen in een oud gebouw zit, wordt het dan een ander gebouw? Geeft het dan een ander gevoel dan als je er met de normale gebruikers in verblijft?

Of worden de mensen zoals het gebouw wil, gedragen ze zich zo omdat de gangen zijn zoals ze zijn, de ramen, de kamertjes, de kleuren, de ruimte of juist de krapte is zoals het is?

Vragen waarop je natuurlijk nooit antwoord krijgt, maar die wel leuk zijn om te stellen.

Na anderhalf uur was het mooi geweest. We woven ruimschoots naar hen die het zien wilden en weg waren we. Buiten scheen de zon en krioelden de toeristen rondom het Rijksmuseum, de grote buur van Dirk. Het was maar een paar meter verder en toch zag de wereld er opeens heel anders uit, gewoon weer helemaal 2023.

Overigens was kazerne Dirk zelf prachtig geworden. Maar dat viel misschien wat minder op als je met je hoofd in 1993 zat.


Door de website heen heb ik verschillende blogs over mijn ervaringen bij brandweer Amsterdam geplaatst. Zoals Brood, Bakker, Bernlef en Brandweer, Rizoom van een herinnering; De Brandweercanon en de kunst van het onthouden; Commandovoering is een dialoog; Inschattingsfouten door adembescherming; Monument; Het horloge van Bert en De ervaring van verlies.

Crisis door talkshows

Leestijd: 7 minuten

Crisis komt door talkshows, dat was mijn conclusie toen ik nog eens nadacht over het gesprek dat ik met Beatrice de Graaf had gehad. Praatprogramma’s zijn namelijk verworden tot een vorm van social media onder leiding van een moderator, wiens taak het is zo veel mogelijk lekkere uitspraken los te krijgen van gasten die er niet noodzakelijkerwijs ook verstand van hebben.

Het is de uiterste consequentie van de media- en emocratie waar we tegenwoordig in leven; je emotioneel laten meevoeren door ongefundeerde meningen op TV van om het even welke ultrakrepidariaan.

Kijk, daar heb ik je belangstelling al te pakken. Met een zelfde soort oneliner waar de gemiddelde talkshow zich van bedient. Zo werkt dat dus. Maar voordat ik tot deze uitspraak kwam was er al wel een heel proces aan vooraf gegaan. Met een gesprek en aanvullende overpeinzingen, plus misschien wat toeval.

Het gebeurt namelijk niet heel vaak dat ik na een recensie op de website in contact kom met de schrijver van het boek. Soms een kleine reactie via social media, maar daar blijft het meestal bij. Ik was dus ook verrast dat Beatrice de Graaf mij een berichtje stuurde met de uitnodiging voor een gesprek en een kop koffie. Volgens haar was er sprake van een misverstand in mijn blog over haar boek en daar wilde ze graag eens over praten.

Crisis door talkshows
In mijn vage verzameling zit een setje coincards met stuivers uit het jaar van de Watersnoodramp. Geen idee of het een officiële uitgave is geweest. Zo niet, dan is het in ieder geval een echte vervalsing 🙂

Zodoende trof ik haar enkele weken later in een leuk gesprek over crisis, geschiedenis en boeken, wat mij er toe bracht dit addendum op het oorspronkelijke blog te schrijven. Met een aantal punten uit wat wij bespraken, maar wel geheel volgens mijn interpretatie en aangevuld met enkele latere associaties.

Definities

Wie wel vaker op Rizoomes stukjes leest weet dat ik altijd probeer een blog zo concreet mogelijk te houden, het handen en voeten poog te geven voor toepassing in de praktijk. Dat lukt niet altijd even goed, omdat sommige onderwerpen nu eenmaal abstract zijn, zoals het verhaal over ‘Crisis als meme.’ Maar toch, als het een beetje kan zitten er duidelijke definities in, lijstjes met aandachtspunten en/of een handelingsperspectief voor de crisismanager annex brandweermens.

Het risico van zo’n benadering is wel dat je de timmerman wordt die alles wil aanpakken met een combinatie van hamer en spijkers. Net zo min kun je alle teksten over crisis te lijf met de kleine taxonomie van de ongewenste gebeurtenis. Wel degene die bedoeld zijn als een technische verhandeling over crisismanagement, maar niet de verhalen die proberen met een andere bril op iets te duiden over crisis.

Bijvoorbeeld het veranderend crisisbesef van een bevolking door de jaren heen, het centrale onderwerp van Crisis!. Daarbij gaat de mentaliteitsverandering boven de precieze definitie van crisis. Als je maar een goede variant te pakken hebt. Voor haar boekje gebruikte De Graaf de definitie uit de bundel ‘Crisis in Nederland‘ onder redactie van Erwin Muller.

Onder crisis verstaan wij een gebeurtenis die diep ingrijpt in het functioneren van een organisatie of een sociaal systeem en waarbij in onzekerheid en onder tijdsdruk diepingrijpende beslissingen genomen moeten worden

crisis in Nederland

Ze voegt daar aan toe: “De vraag is natuurlijk wie bepaalt wanneer iets diep ingrijpt, over welk systeem we het hebben, en of beslissingen dan van bovenaf, als officiële beleidsinterventie, of door de mensen zelf worden genomen.”

De Graaf gaat verder niet op die vragen in, maar benadert alle diep ingrijpende gebeurtenissen verder als een crisis. En dan kom je inderdaad wel op de rampen, gijzelingen en rellen die ze in haar boek behandelt.

Waar geen misverstand tussen ons over bestaat is dat het crisisbesef van de bevolking door de jaren heen is veranderd. Wat vroeger als crisis werd gezien, is wat ik nu in dit blog over de Toekomstverkenning Crisisbeheersing een disruptie noem. Ik ga daar hier niet verder op in, lees dat blog nog maar eens.

Watersnoodramp

Wat crisis is, is wat de bevolking vindt van de aanpak van het bevoegd gezag of een organisatie tijdens een ingrijpende gebeurtenis of ontwikkeling. Stel dat de Watersnoodramp zich nu zou afspelen, dan zou de regering grote moeite hebben om de gebeurtenis af te handelen. Misschien niet vanaf het begin, in de reddingsfase, maar wel verderop in de keten.

Als de vragen zouden komen over bezuinigingen in de waterwerken van Zeeland, het negeren van signalen door experts en tekortschietende opvang van een bepaalde bevolkingsgroep. De complotverhalen dat de overstroming geen ongeluk is, maar opzettelijk is veroorzaakt om de bevolking onder de duim te houden. Verdachtmakingen in de Tweede Kamer van politieke partijen die ‘na de zoveelste blunder’ een motie van wantrouwen indienen.

Wendy Kiel maakte deze infographic over het boek De Ramp van Kees Slager. De Watersnoodramp zit als substory verweven door dit blog. Als je op de foto klikt wordt ie groter.

Om maar eens wat valkuilen van vandaag de dag te noemen die elke crisis aanwakkeren. Het is eigenlijk altijd hetzelfde wat er mis gaat.

De Watersnoodramp zou avond aan avond in talkshows zijn, er zouden hartverscheurende verhalen worden verteld door hen die de ramp overleefden en hoe niemand hen verder hielp. Eigenlijk wat er deze weken, zeventig jaar na de Watersnoodramp, nu wel op TV gebeurt. Maar toen niet.

Want in 1953 waren er nog geen talkshows en de media verkeerde nog in de kindertijd, zonder commerciële zenders. Sterker nog, de eerste officiële TV uitzending had pas twee jaar daarvoor plaatsgevonden, op 2 oktober 1951. Men deed afstandelijk verslag, als er al iemand in de buurt was. Er bestond nog niet zoiets als storytelling en over emoties werd niet gesproken.

Bijlmerramp

Bij de Bijlmerramp veranderde dat. Dat is de eerste ramp die naar een crisis neigt. Ook weer niet vanaf het begin, tijdens de redding, maar wel al vlak erna. Toen kwamen de verhalen over de mannen in witte pakken, de gezondheidsproblemen en de verdwenen vrachtbrieven. Zie verder hier in het Museum of Accidents.

Wat er in 1992 ook al wel was: een dagelijkse talkshow en commerciële omroepen. Vanaf 1990 hadden Barend en van Dorp zo’n programma op RTL4. Dat zou het format worden voor tal van andere programma’s met talking heads. En mede bepalen hoe de berichtgeving over diep ingrijpende gebeurtenissen zou veranderen en wat dat betekent voor crisis.

Rondom de Bijlmerramp speelde ook het gedrag van bepaalde politici een rol, zoals Rob Oudkerk en Rob van Gijzel. Of ze nu inhoudelijk wel of geen gelijk hadden doet voor dit blog niet zo ter zake; het gaat er meer om dat hun opstelling het vertrouwen in het bevoegd gezag verder onder druk zette en zodoende de crisis groter maakte.

Mede dankzij de commercialisering van het medialandschap, die hun mening met graagte op TV bracht. Alles voor de kijkcijfers, eigenlijk net zo’n neoliberaal uitgangspunt als winstmaximalisatie. Ook bij de publieke omroep, trouwens.

Goed.

Het veranderend crisisbesef onder de bevolking kun je dus niet los zien van de ontwikkeling van het medialandschap, de opkomt van commerciële TV en het belang van kijkcijfers, talkshows en storytelling, crisismakelaars en berekenend gedrag van politici. Uit jouw partij of die van een ander.

Crisis door talkshows

Crisis is daardoor altijd cultuur-, tijd- en context gebonden. Het verandert als de tijden veranderen, de mensen en de mores. Crisis is het als het in de media komt, zei Rosenthal laatst. Volgens mij kan het nog één stap specifieker.

Het is crisis als het in meerdere talkshows komt.

Dat was in één zin wat ik overhield aan napraten met Beatrice de Graaf. Waarbij ik, mocht er kritiek komen op de stelling ‘crisis wordt veroorzaakt door talkshows’, gelijk zal zeggen dat het mij spijt dat mensen zich gekwetst voelen. Dat ik mij verontschuldig aan alle talkshowredacties die zo hard werken om ons elke avond informatief entertainment aan te bieden.

Natuurlijk komt crisis niet alleen maar door talkshows. Jullie hebben het er gewoon toevallig over als de crisis al lang gaande is. Al die relletjes zijn toeval. Het heeft niets met kijkcijfers te maken.

Sorry, dus. (Met de kennis van nu)

Een andere vraag die ik ook aan het gesprek overhield: hoe zou crisis zich ontwikkelen als Artificial Intelligence zich ermee gaat bemoeien in de media? Want die gast van Bing schijnt wel een behoorlijk chagrijning stuk algoritme te zijn, dus dat belooft wat als dat soort programma’s los in het wild komen.

Maar toen zat ik al in de trein naar huis, toen ik dat bedacht.

Crisis en Catastrofe. Een boekrecensie

Leestijd: 8 minuten

Crisis en Catastrofe is een aantrekkelijk boek onder redactie van Lotte Jensen. Het is de neerslag van een congres dat op 20 december 2019 werd gehouden over de Nederlandse omgang met rampen in de 19e eeuw. Ik las het en dacht: dit moet elke Nederlandse crisismanager eigenlijk lezen. Want hierin staat wat rampen betekenen voor een samenleving en dat is waar we het allemaal voor doen, nietwaar? Voor de samenleving.

Het vakgebied crisismanagement, voor zover je überhaupt kunt spreken van een vakgebied, wordt van oudsher gedomineerd door een aantal disciplines: communicatie, bestuurskunde, veiligheidskunde. Psychologie natuurlijk, met name op het gebied van besluitvorming. Daar komen grote namen als Karl Weick en Gary Klein achter vandaan. Sociologie ook, ik denk dan aan de klassiekers van Brian Turner en Charles Perrow.

En soms is het niet eens goed aan te geven waar die disciplines nu ophouden of beginnen. Kijk bijvoorbeeld naar Kahneman en Taleb. Gaat dat over crisis? Zeg het maar.

Crisis en Catastrofe

Los daarvan dragen alle operationele disciplines nog hun eigen inzichten bij aan crisismanagement: defensie, brandweer, politie, ambulance en spoedeisende hulp, allemaal doen ze mee. Allemaal zijn ze belangrijk, om hoe je incidenten managet en welke. Het levert vooral technische kennis op. De waaromvraag , het Grote Denken zoals Tjeenk Willink het noemt, komt daar meestal niet zo aan de orde. Dat is vooral voor bestuurders, het bevoegd gezag. Voor de samenleving.

Sinds een paar jaar groeit er echter een betrekkelijk nieuwe loot aan die crisisboom die zich juist bezig houdt met die waaromvraag: disasterstudies heet het, in goed Nederlands.

Geesteswetenschap

Deze subdiscipline bestaat met name uit geesteswetenschappers die de impact van rampen op samenlevingen onderzoekt, zo begrijp ik uit Crisis en Catastrofe. Die zijn immers historisch geworteld en cultureel bepaald, schrijft Lotte Jensen, en moeten vanuit die insteek bestudeerd worden.

Dus kijken historici bijvoorbeeld hoe er vroeger werd omgegaan met rampen. Welke literatuur werd er over geschreven, welke voorwerpen verzameld, zijn er schilderijen over gemaakt? Dat soort vragen. De bundel Crisis en Catastrofe bevat elf stukken met een breed scala aan onderwerpen, variërend van de Leidse Buskruitramp uit 1807 via de betekenis van onweer naar zingen over rampen. Deze onderzoeken werden uitgevoerd voor het NWO programma Dealing with disasters.

Het gaat te ver om dat hier tot in detail te behandelen. Het lezen van Crisis en Catastrofe is al een mooi begin en dat is trouwens echt een aanrader voor zowel crisismanager als historicus. Degenen die allebei zijn hebben dit boek natuurlijk al lang. Toch? (Ik heb nu minimaal drie mensen in het vizier die weten dat ik hen bedoel als ze dit lezen 😊)

Ik beperk me hier verder tot het bespreken van een paar zaken die mij opvielen uit het boek.

Als eerste de onderzoeksmethodiek. Veel geesteswetenschappers, historici voorop, betrekken hun bronnen vooral uit archieven, van papier, teksten, platen, schilderijen en ga zo maar door. Niet van echte mensen uit de praktijk, zo blijkt.

Dus lees ik ergens op bladzijde 15 dat in de vakliteratuur wordt gesproken over rapid-onset hazards zoals stormen, aardbevingen en branden. Ik fronste mijn wenkbrauwen. “Daartegenover staan de langdurige rampen die sluipenderwijs de samenleving ontwrichten, ofwel de slow-onset hazards, zoals droogte, pandemieën en hongersnoden.”

Nou zit ik toch al een tijdje in het vak (dertig jaar) en heb ook best wel wat vakliteratuur gelezen, maar het onderscheid van rapid-onset en slow-onset ben ik nooit op die manier tegengekomen. Ze zijn mijns inziens ook moeilijk bruikbaar in de praktijk van de hulpdiensten. En dat is wel een graadmeter voor kwaliteit op deze website, wat je er in de praktijk mee kan.

Disasterstudies

Dat wringt dan wel een beetje, omdat het veld van de disasterstudies claimt te kunnen bijdragen aan het hedendaagse crisismanagement. Niet door het maken van vaccins, zo schrijft Jensen, “maar ze kunnen wel de huidige tijd van context, verdieping en duiding voorzien.”

Als je dat wilt, denk ik dan, moet je ook wel aansluiten met je terminologie op de mensen in het veld. Niet alleen maar op boeken uit de academische wereld. Dan draag je weinig bij aan de praktijk en dat is jammer, want er is wel degelijk iets toe te voegen.

Een van de hoofdstukken gaat over verzamelingen van rampvoorwerpen. Centraal staat de Leidsche Buskruitramp die we ook al tegenkwamen bij Grensverkenningen. Deze foto is gemaakt uit het boek en stelt het kruitschip voor, vervaardigd uit stukjes wrakhout.

Overigens is er in Amerika een stroming onder de term disasterstudies die zich vooral bezig houdt met de vraag in hoeverre natuurrampen eigenlijk door de natuur veroorzaakt worden. Onderzoekers als Ilan Kelman en Andy Horowitz stellen onder het motto ‘no natural hazards’ dat alle rampen het gevolg zijn van menselijke besluiten.

In hun ogen is de schade door onder andere bosbranden en overstromingen een afgeleide van politieke keuzes en heeft het niets met de natuur te maken. Interessante stof om in een ander blog nog eens op terug te komen.

Het is voor mij onduidelijk of Lotte Jensen zich met Crisis en Catastrofe onder die Amerikaanse stroming schaart. De teksten uit de bundel komen nauwelijks op dergelijke thema’s uit, of het moeten de laatste twee hoofdstukken zijn die handelen over rampen onder koloniaal bewind in Indonesië. Ik ben daar wel benieuwd naar. Wat ik nu zag was dat de meeste artikelen ingingen op kleinere thema’s uit de rampengeschiedenis. Maar wel hele leuke.

Nationale ramp

Zoals het hoofdstuk van Ruben Ros over de verschuivende betekenis van nationale ramp. Die komt gelijk strak binnen met een geweldig citaat van de Arnhemsche Courant, 29 maart 1849.

Een regering die, wat heden noodzakelijk is af te doen, tot morgen uitstelt is een nationale ramp. Elke dag die men ongebruikt laat voorbijgaan is verlies; verlies voor de natie die noch hare lasten verminderd, noch hare huishouding vereenvoudigd, noch hare burgerregten gevestigd ziet.

arnhemsche courant 29 maart 1849

Dit had zo in de kranten anno 2022 kunnen staan, bij een willekeurig dossier over bijvoorbeeld stikstof, klimaat of migratie. Waaruit ik concludeer dat we het altijd bij het verkeerde eind hebben gehad: regeren is niet zozeer vooruitzien als wel vooruitschuiven.

Ros vertelt dat het woord ‘ramp’ voor het eerst in 1285 verschijnt. Het werd gebruikt in de betekenis van ellende, ongeluk, maar ook oneer en schande. Ramp was toen nog geen ding, geen zelfstandig naamwoord en werd vooral gebruikt zoals we nu ‘rampspoed’ hanteren. Verder had het connecties met buitenlandse woorden als catastrophe en disastro, schrijft Ros, waar het ook ‘omslag’ of ‘omwenteling’ kon betekenen.

Hij trekt het woord ramp vervolgens door een bestand met gedigitaliseerde kranten in de periode van 1750 tot 1850 en voert er een computationele analyse op uit. Daaruit blijkt dat ramp vanouds verwijst naar natuurrampen “aangestuurd door de voorzienigheid van het allerhoogste.” De ramp als act van God dus.

Langzamerhand wordt door allerlei politieke ontwikkelingen het gebruik van ramp steeds breder en verwijst het ook naar wanorde en chaos in de samenleving. Zodra de oorzaken van een ramp niet alleen meer in het goddelijke domein lagen konden ze ook betwist worden en sloeg het woord ramp daarna bijvoorbeeld ook op mensen, gedrag en regeringen. Op alles wat je maar wilt.

Noodhulp

Ook het hoofdstuk over ‘noodhulp bij stads- en dorpsrampen in de republiek’ is interessant. Erica Boersma laat zien dat hogere overheden zich het lot van de slachtoffers wel degelijk aantrokken, al heerst er het gevoel dat de republiek pas laat acteerde en zeer passief was. De rampfrequentie was echter zo hoog dat er nauwelijks geld was voor hulp. De steun die gegeven werd richtte zich op het algemeen belang, zoals de wederopbouw van de stad. Dus wel huizen, maar geen inboedel.

Verzekeringen waren er toen niet, zoals Jaap Goudsblom eerder al uitgebreid beschreef in Vuur en Beschaving. Stadsbranden waren dan ook echt een ramp. Als alles was verloren, was ook echt alles verloren. Overigens is met terugwerkende kracht Goudbloms boek misschien wel één van de eerste uitgaven op het gebied van disasterstudies. Ook een must read, maar dat terzijde.

Het wrak van de SS Berlin op de pier bij Hoek van Holland. Foto komt uit het Zeeuws Archief.

Wat voor mij verder volledig nieuw was, is het verhaal van de scheepsramp met veerboot Berlin, op 21 februari 1907 bij Hoek van Holland. Daarbij kwamen 128 mensen om het leven. Ron Brand beschrijft hoe de boot in een vliegende storm aan de grond loopt en in tweeën breekt. Er worden diverse reddingspogingen ondernomen, die al met al niet veel mochten baten. De ramp met de Berlin was één van de eerste waar de diverse media uitgebreid verslag van deden.

Voor het eerst werd de grote wereld bij iedereen thuisgebracht.

Brand beschrijft verder hoe de Berlin daardoor ook de primeur had van ramptoeristen. “Omdat het scheepswrak enkele dagen lang op de pier bleef liggen, kon men de ramp ook met eigen aanschouwen. Het wrak en de reddingspogingen trokken veel bekijks. Grote drommen mensen togen naar het strand.”

Prins Hendrik

Ook Prins Hendrik, de echtgenoot van Koningin Wilhelmina, ging ter plaatse en bemoeide er zich met van alles. Tot aan de reddingen toe. Ondanks dat zijn inzet geen enkel slachtoffer heeft bespaard was de waardering voor Hendrik er niet minder om. De rest van zijn leven was hij de belangrijkste redder van de Berlin en reisde hij Europa af om overal zijn verhaal te vertellen. Een treffend voorbeeld van de ramp als kans.

Wat Crisis en Catastrofe mooi illustreert is dat de rampen misschien veranderen, als ook de manier waarop ze bestreden worden, maar de mens die ze meemaakt niet. Dat is een deel van het antwoord op de waaromvraag die ik aan het begin van dit blog stelde en iets wat de disasterstudies wel degelijk kunnen toevoegen aan de praktijk. Ik kijk daarom al uit naar een volgende uitgave van het onderzoeksprogramma Dealing with disasters.

Brieven aan Camondo. Een boekrecensie

Leestijd: 6 minuten

Brieven aan Camondo is een prachtig boek van Edmund de Waal over de Joodse bankiersfamilie Camondo, die zich rond 1870 in Parijs vestigde. Moïse Camondo liet er zijn stadspaleis bouwen, dat na zijn overlijden in 1935 in vrijwel originele staat behouden is gebleven. Het is nu een museum. Edmund dwaalde wekenlang door dat huis en componeerde brieven aan Camondo, over wat hij er zag en dacht. Bij wijze van boekrecensie schreef ik een brief aan Edmund.

Beste Edmund,

Ik geloof niet dat wij elkaar kennen. Althans, jij kent mij niet, in ieder geval niet bewust. Misschien dat we elkaar ooit toevallig ergens troffen. We schelen slechts een jaar in leeftijd, zag ik, en allebei hebben we banden met Amsterdam. Dus je weet maar nooit. Nadat ik brieven aan Camondo las meen ik jou nu een beetje te kennen. Dat is het mooie van brieven. Die zeggen misschien wel meer over de schrijver dan over de geadresseerde. Het bracht mij op de gedachte om deze brief aan jou te schrijven. Dan leer je mij ook een beetje kennen.

Brieven aan Camondo

Allereerst wil ik je complimenteren met Brieven aan Camondo. Het is een prachtig boek dat in een mooie, elegante stijl tamelijk zware onderwerpen aansnijdt. Dat moet je ook maar kunnen en durven, dacht ik toen ik het uit had, de geschiedenis van een uitgestorven familie beschrijven in 58 persoonlijke brieven.

Die overigens prettig zijn vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre. Kun je trouwens zelf ook Nederlands lezen? Je grootvader was immers een Amsterdammer, misschien dat je er nog iets van meegekregen heb.

Ik vraag dat ook omdat veel van je brieven over stof gaan. Het viel me eerst niet eens zo heel erg op, tot ik me op enig moment afvroeg of ik iets over het hoofd zag. Gelijk rinkelde het kwartje: as / ashes en stof / dust. Denk je dat ik eerder getriggerd zou zijn geweest door ashes to ashes, dust to dust in een Engelstalige versie van je boek?

Ik las er in het Nederlands in brief VIII volledig overheen. Daar citeer je W.G. Sebald, één van mijn favoriete schrijvers. Kennelijk ook van jou dus.

As, het allerlaatste product van verbranding, dat geen weerstand meer heeft, de grens tussen zijn en niets. As is een bevrijde substantie, net als stof.

W.G. Sebald

Stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren. Is het dat waarom je Sebald citeert? Maak ik het dan te zwaar? Of zie je stof echt alleen als indicatie van tijd, dat er iets gebeurd is in de wereld?

“Zonder stof, Monsieur, is het moeilijker sporen terug te vinden”, schrijf je. Je noemt het zelfs een staatsiemantel, dat als vilt over de meubels ligt. Alleen niet in het huis van Moïse Camondo. Daar is alles brandschoon.

Je komt er later weer op terug in brief 51, na de lege brief 50. Leeg, omdat er geen woorden zijn voor wat je daarvoor in brief 49 beschrijft over het lot van Beatrice, de dochter van Camondo. Zij werd vermoord in Auschwitz.

Wat er behalve het stof overblijft is leegte, zeg je, als in de geheime laden die je noemt in brief XIX. “U deed het open en trof leegte aan”.

Stof en leegte, zou dat alles zijn wat er overblijft?

Nissim

In dit citaat uit brief LI heb je het ook over Nissim, de zoon van Camondo. Daar hebben we het nog niet over gehad. Je schrijft er met veel liefde over, is dat omdat je zelf een zoon hebt? De foto op pagina 89 van Moïse en Nissim was mij ook opgevallen, al heb ik hem niet in mijn atelier opgeprikt. Hij komt uit de tijd van de Eerste Wereldoorlog, Nissim in uniform omdat hij als piloot in het leger diende.

“U zit beiden op dezelfde manier,” schrijf je aan Camondo. “Ik vind deze foto van een vader en een zoon roerend. Uw voeten raken elkaar bijna. U moet zesenvijftig zijn en bent wat gezetter geworden.”

Foto van Nissim en Moïse uit het boek Brieven aan Camondo

Mij deed de foto denken aan Giuseppi Tomaso de Lampedusa, de schrijver van De Tijgerkat. Dat was ook al zo’n mooi boek. Ken je zijn werk? De overeenkomst tussen jouw foto van Nissim en Moïse en die van Giuseppi met zijn neef Lucio Piccolo vind ik treffend. Verbeeld ik het me of lijken Giuseppi en Moïse zelfs op elkaar? Ik moet er nog maar eens een keer goed naar kijken.

Weet je trouwens dat ik ook 56 ben? Mijn zoon is bijna 21, iets jonger dan Nissim op de foto is. Misschien daarom raakte het tafereel me, mijn sentiment groeit met de jaren. Ik denk wel eens dat mannen in hun jeugd gevoelig zijn, in de volwassenheid ongevoelig en op latere leeftijd overgevoelig. Al zal dat wel per persoon verschillen.

Camondo bewaarde alle 268 brieven en ansichtkaarten die Nissim hem stuurde, vertel je in brief XXVI. Je classificeert ze als grappig, hartelijk en vertederend.

“Hij schreef om te zeggen dat hij geen nieuws had.”

Dat herken ik in het appverkeer met mijn zoon, hij studeert kunstmatige intelligentie in Utrecht. Laatst stuurde ik hem een artikeltje over iemand die zijn magnetron een persoonlijkheid had gegeven met een AI-algoritme en dat het apparaat zijn maker vervolgens wilde vermoorden. Daarop reageerde mijn zoon koeltjes: “Dat is waar Terminator ons voor waarschuwde.”

Helaas loopt het met Nissim niet goed af. Tijdens de Eerste Wereldoorlog sneuvelt hij, op 5 september 1917 werd zijn vliegtuig door de Duitsers neergeschoten tijdens één van zijn vele verkenningsvluchten. Camondo is er kapot van, zo blijkt uit je brieven. Het gekke is dat een echt persoon die sterft in een boek me harder raakt dan een fictieve. Kennelijk maken onze hersens daar toch onderscheid in, ook al zijn het in beide gevallen allemaal dezelfde letters op papier.

Deze ramp heeft me gebroken en al mijn plannen doorkruist.

Ik denk dat de schok voor Camondo zo groot was, dat hij de rest van zijn leven volledig onder controle wilde houden. Daarin paste het decimeren van zijn verzamelingen, het zorgvuldig plaatsen van objecten en voorwerpen, alle kleuren op elkaar laten afstemmen en het bijhouden van een correcte boekhouding. Het komt allemaal in je brieven voorbij.

Daarin paste ook het volledig willen verwijderen van stof, alle stof. De fysieke ontkenning van wat er in zijn wereld was gebeurd, als daad van verzet. Voor Moïse was er helemaal niets bevrijd; daarom geen stof en geen leegte.

Daarom ook zijn museum. Ik moet er echt eens een keer heen.

Het is een indrukwekkend verhaal dat je ons vertelt in de Brieven aan Camondo, Edmund. Dank je wel.

Groet van Ed

Overeenkomsten tussen een oude oorlog en een nieuwe pandemie

Leestijd: 5 minuten

De overeenkomsten tussen een oude oorlog en een nieuwe pandemie waren groter dan ik eerlijk gezegd had verwacht, zo leerde ik onlangs. En dat was niet na het lezen van wetenschappelijke studies of onderzoeken, maar door de memoires van een schrijver. Waarop ik mij afvroeg of crisismanagers hun schaarse tijd niet beter zouden besteden aan kunst en literatuur dan aan wetenschap. Of op zijn minst óók aan literatuur en kunst.

Ingooigem leert je over de overeenkomsten tussen een oude oorlog en een nieuwe pandemie

Het begon met een boek van de Belgische schrijver Stijn Streuvels, dat ik tijdens een middagje struinen tegen kwam in de winkel. Ingooigem is de titel, en het is net uitgebracht. Ik ken het werk van Streuvels verder niet, maar nieuwe uitgaven in de onvolprezen serie ‘privédomein’ check ik altijd. Er stonden er al negentien in de boekenkast.

Bij toeval viel het boek open op bladzijde 95, bij het begin van de Eerste Wereldoorlog. De tekst greep me gelijk aan en ik type het hier maar even over. Kun je kijken wat jij er van vindt.

Puidonnozel

Ik kan nog altijd niet begrijpen hoe wij zo aartsdom en puidonnozel waren om een oorlog te beschouwen en er iets van te verwachten als een merkwaardige gebeurtenis, iets als een spektakel van belang, en er bestond maar de vrees dat het weer op niets zou uitlopen. Eén ding alleen kan als verontschuldiging aangebracht worden: we dachten dat het enkel een doortocht van de Duitse legers zou zijn en de oorlog verder in Frankrijk uitgevochten zou worden – iets waar België niets mee te maken had. We moesten ons dus haasten er iets van te zien krijgen.

De tekst maakte van alles bij me los over de menselijke natuur van onderschatting en amateurisme bij grote crises. Ik dacht aan het begin van de corona epidemie en hoe de meesten het inschatten als een griepje. Experts incluis. Ik dacht ook aan de aftocht uit Afghanistan en hoe dat aangepakt was door Nederland. Ik dacht aan nog veel meer, maar vooral dat Stijn zijn observaties zo raak had beschreven dat ze meer dan honderd jaar later nog steeds treffend zijn.

Want er zijn er nog meer, observaties die mij raakten. Ik noem er hier nog een paar.

Vaderlandsliefde is een mening

Het voornemen was er al dadelijk om een dagboek aan te leggen – dag voor dag aan te tekenen wat er rond mij zou gebeuren. Dat is dan de tweede grote dwaasheid geweest: niet te weten of te voorzien dat de gebeurtenissen – de waarheid dus – niet mocht opgeschreven worden.

Streuvels schreef dagelijks over de lotgevallen van de oorlog in zijn naaste omgeving. Zijn vrouw en kinderen hadden onderdak gevonden bij zijn uitgever in Amsterdam, als tijdelijke schuilplaats. Toen in het voorjaar van 1915 de ergste beschietingen voorbij waren, besloot hij zijn gezin op te gaan halen in Nederland. En passant droeg hij zijn aantekeningen over, die al snel werden uitgegeven. Het was immers heet van de naald.

Het Lijsternest en Ingooigem liggen vlak bij Kortrijk en Waregem in West-Vlaanderen

Wat hij niet had voorzien was dat zijn boek door de uitgeweken Belgen in Holland als een vorm van verraad werd gezien. Ze vonden het te Duitsgezind, fulmineerden over de slappe houding van hen die waren achtergebleven en eisten dat er harder verzet werd gepleegd. En dat terwijl ze zelf veilig zitten opgeborgen in Holland, beschrijft Streuvels de situatie, zonder dat ze weten wat er hier ter plaatse gebeurt.

Zijn conclusie is bitter. “De waarheid mag niet verkondigd worden in oorlogstijd. En wel en vooral omdat de vaderlandsliefde het vereist.”

Troebel water

Naarmate de oorlog vordert, verandert de stemming onder de bevolking, vertelt Streuvels verder. Waar men in het begin nog onzeker was over wat hen overkwam en zich afvroeg of ze droomden, zagen velen al gauw de gelegenheid groot geld te verdienen met smokkelen en ‘allerhande nijverheden’.

De woeker werd algemeen, de zeden losser; men leeft van einden in (=onbekommerd) zonder te bedenken wat ons boven ’t hoofd hangt.

Ook met vage dagbladen van discutabele lieden, voornamelijk gevuld met nepnieuws, werd veel geld verdiend. In de kranten die wel waren toegestaan door de bezetter stonden ook alleen maar leugens. Streuvels schrijft dat de mensen die het nieuws normaliter uit hun krant halen de kluts langzaam kwijt raken; ze worden volgens hem zelfs dolend.

De mensen hebben niet geleerd zelfstandig te denken en van wat er aan mondelinge berichten de ronde doet, wordt alles geslikt.

Uiteindelijk schrijft Streuvels niet meer dan zo’n vijftien bladzijden over het dagelijkse leven tijdens de eerste wereldoorlog in dit boek. Dat maakte het voor mij niet minder indrukwekkend. Integendeel, het las bij wijze van spreken als een bouillon die zo lang had getrokken dat alleen de pure essentie was achtergebleven. Een essentie die voor mijn gevoel veel overeenkomsten vertoont met de tijd waar wij in leven. De citaten hierboven spreken voor zich, denk ik, maar er drongen zich tegelijkertijd ook nog andere gedachten aan mij op.

Een tweetje van 2 november 2021 waaruit dezelfde verbijstering blijkt als die Streuvels had in 1915

Oorlog

Deze week hoorde ik namelijk ook een podcast over de crises van de toekomst. Veel over klimaat en cyber, allerlei tips over flexibele systemen en vertrouwen op experts. Ik hoorde niemand over oorlog, niemand over onderschatting en amateurisme. Want wat als de laatste oorlog in Europa nog niet achter ons ligt? Is dat niet de ultieme crisis waar we ons op dienen voor te bereiden?

Sommige crises zijn van alle tijden, maar slaan af en toe een tijdje over en dan lijkt het net of het voorbij is. Dat wij in Europa toevallig sinds 1945 van oorlog verstoken zijn gebleven zegt helemaal niets over de jaren die nog gaan komen. Misschien dat voor de inventarisatie en evaluatie van sommige crisistypen literatuur daarom meer achtergrond biedt dan alle theorieën van experts bij elkaar. Dus leest, crisismanagers! Alsof je leven er van afhangt.

‘Herinneringen uit het Lijsternest’ is nu nummer twintig op mijn privédomein plankje. Het is een rijk boek uit een nabij verleden, waarvan nochtans veel bekend voorkomt en gelukkig niet alleen akelig. Want lezen moet ook leuk zijn en dat is Ingooigem zeker.


Ik schreef nog twee blogs over corona: Het probleem van wicked problems en Corona als rizoom

Brand Nieuwe Kerk Dordrecht

Leestijd: 6 minuten

Op 22 januari 1568 woedde er een grote brand in de Nieuwe Kerk van Dordrecht. Jan Doudijn legde de gebeurtenis vast op een fascinerend doek, dat in het Dordrechts museum hangt. Een kleine analyse.

Brand Nieuwe Kerk Dordrecht 1568
Het schilderij van Jan Doudijn in vol ornaat. Met een Iphone gefotografeerd tijdens bezoek aan het Dordrechts Museum.

De grote brand in de Nieuwe Kerk van Dordrecht is om meerdere reden interessant. In de eerste plaats als nieuwsfeit. Het is een soort persfoto die Doudijn er van heeft gemaakt. Althans, zo lijkt het. Keurig netjes alles geschilderd zoals hij het gezien heeft. Of hem verteld is, dat is onbekend.

Het meest fascinerende vind ik echter de compositie, waarin schout Adriaan Blijenburgh pontificaal middenin staat afgebeeld. Het tafereel draait volledig om hem. Blijenburgh is het centrum van de gebeurtenis, misschien is hij zelfs wel de verlosser, we weten het niet.

Wat we wel weten is dat de Nieuwe Kerk werd herbouwd. Betaald door vier families, waaronder die van Blijenburgh. Volgens de tekst naast het schilderij in het museum stonden de familiewapens van de vier betalende families op de blusemmers. Ik heb dat zelf niet goed kunnen zien. Overigens bestaat de Nieuwe Kerk nog steeds.

Tekst op de lijst

Rondom het schilderij is een rijm op de lijst geschilderd, waarschijnlijk in een uitloper van het Middelnederlands. Zo’n tekst maakt het schilderij voor mij meer waard. Het wordt welhaast een document, ook al zijn de vier regels niet direct helemaal duidelijk. Het vergt minimaal twee keer lezen.

T WAS OP DACH NA AGNIETEN DACH

VAN DAT IAER STAAT HIER GESCHREVEN

MEN DE NIEUW- KERKCK VERBRANDEN SACH

WAS ‘T VIER GROOT SEER STIIF VERHEVEN

Agnietendag is de naamdag van de heilige Agnes, 21 januari. De tweede en derde regel spreken eigenlijk wel voor zich. De laatste zin vond ik in eerste instantie lastig te begrijpen, maar toen ik via een online Middelnederlands woordenboek had ontdekt dat ‘vier’ ook ‘vuur’ betekent was het nader bericht gelijk duidelijk: zeer grote brand, stijf verheven.

Details

Ik maakte ook nog drie detailfoto’s van het schilderij, omdat ik benieuwd was of je bij uitvergroting interessante brandfeitjes kon ontdekken. Zoals ik ook bijvoorbeeld de grafitti bij dit werk van Gerard Houckgeest had gevonden.

Bij het schilderij van Doudijn had ik vooral brandweer vragen. Hoe getrouw zou deze brand zijn nageschilderd? Is het een artist impression, of mogen we er toch nog wat brandtechnisch uit afleiden? Zo ja, dan nog zal het lastig interpreteren zijn, omdat zulke oude gebouwen nu eenmaal een ander brandgedrag hebben dan we tegenwoordig gewend zijn in de praktijk.

Er vallen wel een paar dingen op:

  • Op het eerste plaatje zie je dat de brand binnen volledig ontwikkeld is. Door de ramen is de vuurgloed goed zichtbaar. Opvallend is wel dat het glas er kennelijk nog helemaal in zit. Voor een glas in lood van die omvang is dat een opmerkelijke prestatie. Als het klopt, natuurlijk.
  • Het tweede en derde plaatje laten zien dat het dak al deels is ingestort. Dat doet iets met de stabiliteit van zulke oude gebouwen, zou je zeggen (het stond er al vanaf 1170). Niet voor niets staan die vaak bol van de muurankers omdat de muren elkaar hangend staande houden. Toch lijkt het metselwerk op het schilderij nog ongeschonden en staat alles nog fier overeind.
  • Op het derde plaatje zien we de toren. Met een kerkklok er nog in, lijkt het wel. Dat is niet heel waarschijnlijk als de brand echt zo groot was.
  • Er is op het tweede plaatje iets te onderscheiden wat op een badkuip op wielen lijkt. Misschien was het een watervoorraad voor de emmers. De brandspuit zoals Jan van der Heijden die beschreef was er pas vanaf 1671 – 1673, dus die kan men nog niet ingezet hebben.

Al met al denk ik dat deze weergave van de brand in de Nieuwe Kerk van Dordrecht niet heel waarheidsgetrouw is. Maar daar was het waarschijnlijk ook niet voor bedoeld. Ik vermoed zelfs dat de brand in het echt minder groot was dan hier afgebeeld. Met blusemmers krijg je mijns inziens zo’n volledige kerkbrand nooit onder controle en zal het gebouw tot de grond toe afbranden. Omdat de herbouw in 25 jaar tijd gerealiseerd werd, mogen we aannemen dat een groot deel van de kerk gespaard is gebleven.

Adriaan Blijenburgh

Waar zou het schilderij dan wel voor bedoeld zijn geweest? Ik denk in de eerste plaats om het leed dat Dordrecht getroffen had aanschouwelijk te maken. Zo zag onze Nieuwe Kerk er uit tijdens de brand, is het niet verschrikkelijk?

Maar daarnaast denk ik dat het een reclamefolder was voor Adriaan Blijenburgh. Prominent Dordtenaar die de gemeenschap redt en die je gerust schout / schepen / burgemeester kan maken. Ik heb niet kunnen vinden wie de opdrachtgever was van Doudijn, maar het zal me niets verbazen als het Adriaan zelf was, dan wel één van zijn vrienden.

Voorstudies

En dat is dan weer het mooie van het moderne internet, uurtje zoeken en je vindt van alles. Zoals deze voorstudies die Doudijn maakte. Interessant om te zien dat de positie van Blijenburgh op de linkerfoto in de definitieve versie een kwart slag is gedraaid, meer prominent is gemaakt. Ook weer een aanwijzing voor een opdrachtgever die met dit schilderij ook andere doelen wilde dienen dan een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid.

Met recht een fascinerend doek. Ga hem vooral in het echt bekijken.

Veilig betekent ‘buiten nood’

Leestijd: 3 minuten

Veylig bediedt buyten noodt

Taal is zeg maar echt mijn ding. Dankzij taal kan ik communiceren. Kan ik vertellen wat ik van iets vind door er een stukje over te schrijven. Kan ik lezen wat anderen voor mooie gedachten hadden, waar ik van kan leren. En kan ik beschrijven wat ik zie en hoor, welke processen ik waarneem, zonder dat die in de fysieke werkelijkheid zichtbaar hoeven te zijn. Als alles in die taaluitwisseling goed gaat, weten we precies wat we bedoelen als we een systeem instabiel vinden, of reactief, of juist veilig.

Vervolgens kan je het daar op inhoudelijke gronden verschrikkelijk mee oneens zijn, en krijg je discussies over het nut van zero accidents, trapleuningen vasthouden, achteruit inparkeren en de validiteit van Heinrichs driehoek dan wel pyramide. Om zo’n gesprek te voeren gebruik je woorden, zoals zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. En dat is waar ik het eigenlijk over wil hebben: werkwoorden en ander taalkundig gespuis.

Want van veilig bestaat geen werkwoord en dat vind ik raar. Veilig is meestal een bijvoeglijk naamwoord en daarmee beschrijft het een eigenschap van iets anders. Zoals een veilige omgeving, of veilig verkeer. In de vorm van veiligheid is het een zelfstandig naamwoord, ook al zo statisch. Kennelijk beweegt het dus niet, veiligheid, als je het aan de taal vraagt. Het is een status, iets wat is, of niet, of te weinig.

Screenshot van zoeken naar de herkomst van het woord ‘veilig’

Beveiligen is daarentegen wel een werkwoord. Je beveiligt een pand, een informatiesysteem. Het is actief, je doet het en als het lukt is het beveiligd. Ook een status, maar een dynamische status. Beveiligen beweegt namelijk mee met de boef, is die zelfs het liefst voor. That’s the spirit.

Op zijn best is veilig een bijwoord. Dan geeft het lading aan een werkwoord, een extra kwaliteit. Zoals veilig werken, veilig handelen, veilig rijden. Maar ja, het is wel een beetje nep. Want kennelijk kan je dan ook rijden, werken en handelen op een onveilige manier. Veilig heb je dus niet altijd nodig, volgens de taal. Zou dat vroeger misschien anders zijn geweest, toen de onveiligheid in de samenleving veel groter was?

Het korte antwoord daarop is nee. In de Taalgids 8 uit 1866 vind ik een prachtige polemiek over de herkomst van het woord veilig. Voor zover ik uit het gebakkelei kan afleiden is in 1636 voor de eerste keer ‘veyligh’ als Nederlands woord verklaard met ‘ende bediedt buyten noodt.’ Hoogstwaarschijnlijk is het via de Friezen geïmporteerd uit Scandinavische talen, waar ‘fehlig’ zoiets betekende als afgedekt, beschut.

“Voor eeuwen beduidde veilig reeds gedekt voor gevaar of ramp, en dát-alléén beduidt het nog”, concludeert mr. A Bogaers in zijn betoog dat veilig niet afkomstig is van het werkwoord veilen, dat ‘te koop’ betekent. Gedekt voor gevaar of ramp is inderdaad wel een mooie status, zo bedenk ik mij, die eigenlijk op gaat voor alles.

Meer heb je niet nodig. Laat dat werkwoord dan maar zitten.

Dit blog is ook verschenen als column in NVVK Info 2020-2. Het is onderdeel van het hoofdstuk Veiligheid op Rizoomes.

« Oudere berichten

© 2023 Rizoomes

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑