Wanderings in crisis

Tag: Gastblog

‘Brand in Amsterdam’ van Schaap op de weegschaal

Leestijd: 7 minuten

Leen Schaap was drie jaar commandant van brandweer Amsterdam. Over die tijd schreef hij een niet onomstreden boek, dat in dit gastblog van Gerard Bouwmeester wordt gewogen. Gerard is bevelvoerder bij Post Zuilen in Utrecht, redacteur bij Brand & Brandweer en vanaf 1 oktober 2021 directeur bedrijfsvoering bij brandweer Haaglanden.

‘Is het bij jullie net zo?’

Iedere brandweercollega heeft de laatste jaren wel eens die ene vraag gekregen: gebeurt dat bij jou in het korps ook, wat die Amsterdammer allemaal zegt over zijn korps?

Want er was een tijd dat mijn Utrechtse collega Cor de bekendste brandweerman van Nederland was, maar sinds een paar jaar trekt een politieagent de meeste aandacht als brandweerman: de Amsterdamse politiecommissaris-brandweercommandant Leen Schaap verscheen in talrijke media om zijn mening over zijn organisatie, vooral over zijn medewerkers, te delen met wie het horen wilde.

Begin 2021 publiceerde Schaap een boek waarin hij terugkijkt op zijn korte, intense periode bij de Amsterdamse brandweer (2016-2019). Ik wilde het in de zomervakantie eens lezen, maar de adviezen dat niet te doen, waren zo talrijk, dat ik het maar vóór mijn vakantie alvast gelezen heb (of bedoelden jullie dat niet?).

Brand in Amsterdam

Het is een dun boekje: achttien korte hoofdstukken (en wat paratekst) verdeeld over 179 pagina’s. Vrij grote letters, veel wit. Ik las het in een avond en een ochtend uit. Het heeft een simpele opbouw: een openingshoofdstuk waarin Schaap discrepanties constateert tussen actualiteit en de moral high ground die ambtenarij zou moeten zijn, een hoofddeel waarin hij autobiografisch en losjes thematisch en chronologisch zijn tijd bij brandweer Amsterdam beschrijft en daarna een auctoriaal hoofdstukje met leiderschapslessen.

Bernhard bezoekt Brandweer Amsterdam aan de Achtergracht. Foto ANP

De cover vind ik fraai vormgegeven, de achterkant een stuk minder (waarover hieronder meer). Al voor het lezen van de inhoud is duidelijk hoe Schaap in de wedstrijd zit. De ondertitel van de mogelijk nog neutraal te lezen titel ‘Brand in Amsterdam’ is ‘hoe een verziekte overheidscultuur kan blijven bestaan’. De header op de achterflap leest ‘een onthullend inkijkje in een gesloten cultuur’.

De inhoud van het hoofddeel van het boek laat zich dan ook raden. Schaap schudt een serie anekdotes uit zijn mouw, die duidelijk maken dat de organisatie die hij in 2016 binnenstapte niet voldeed aan wat hij een gezonde organisatie vindt. Zijn verbazing en afkeer spelen een rode draad in het boek: over wat hij aantreft, hoe hij behandeld wordt door de organisatie, hoe brandweermensen elkaar behandelen, en ten slotte hoe hij behandeld wordt door de nieuwe burgemeester en in 2019 weer vertrekt.

Anekdotiek, maar analyse?

Wat nu te denken van dit boek? Allereerst, de anekdotes die Schaap opsomt, zijn niet fraai. Iedere onveilige werkomgeving is er een teveel, en hier lijkt daar zeker sprake van. Racisme en seksisme hebben geen plaats op de werkplek (waar wel?) en moeten bestreden worden. De vraag is natuurlijk hoe je dat doet.

En daar knaagt het in dit boek. Schaap extrapoleert zonder dat te thematiseren van zijn eigen observaties naar patronen en vandaar door naar organisatiecultuur. Door in het openingshoofdstuk actuele misstanden die zich wereldwijd in overheidsdiensten voordoen op te sommen en die opsomming te relateren aan zijn geëxtrapoleerde observaties pretendeert Schaap (en zijn uitgever op de achterflap) in dit boek zelfs tot analyses en ‘bredere verbanden’ te komen.

Maar die pretentie kan dit boek niet waarmaken. Het is evenzeer te simpel om te zeggen dat de verbanden niet kloppen, maar voor de stelling dat ze wel kloppen is de anekdotiek te karig (het zijn toch wel heel veel dezelfde ervaringen die in het boek en de interviews steeds weer echoën), de extrapolatie te simplistisch en de analyse te impressionistisch.

Paradoxaal genoeg krijgen de anekdotes zelf, doordat ze de analyse niet kunnen dragen, minder gewicht – ze zijn te vrijblijvend, verbanden te impressionistisch geschetst. Daardoor draagt de analyse niets bij aan het verbeteren van de onveilig gebleken situatie. Pijnlijk.

Gnothi seauton

Een tweede punt wat mij opviel, is het stuitende gebrek aan zelfreflectie door Schaap. Dat wreekt zich op verschillende plekken en manieren. Ik noem er drie.

In zijn onbeschaamde en fundamentele onbegrip van de brandweer bijvoorbeeld – zijn framing van brandweervrijwilligers als een ‘veelal sympathieke’ groep collega’s, ‘goedgetraind’, waar ‘de rest van Nederland het nog mee doet’ klinkt aardig natuurlijk, maar is toch vooral een haast Ruttiaanse omhelzing: iets of iemand zozeer complimenteren dat het zicht op de werkelijke (w)aard(e) verdwijnt.

De impact van de brand bij Marbon op de organisatiecultuur is zwaar onderschat.

Voorts in de categorie ‘niet begrijpen dat je de brandweer niet begrijpt’:

1. preventie als enig ander voorbeeld van bredere inzetbaarheid van beroepsbrandweerpersoneel (als je die bredere inzetbaarheid zo cruciaal en/of vanzelfsprekend vindt, is één voorbeeld te karig),

2. het benoemen van politiecollega Welten als projectleider (ik heb me eerder in Brand&Brandweer kritisch uitgelaten over talent- en managementontwikkeling bij de brandweer, maar desondanks: het is volstrekt ondenkbaar dat er in de héle landelijke brandweerorganisatie, incl. die ‘sympathieke vrijwilligers’, niemand te vinden was die dit toch overzichtelijke project aankon – maar je moet het wel willen, en er een relevant netwerk voor hebben), en

3. de respectloze omgang met het brandweeruniform op de foto op het achterflap – met het jasje over de arm en stropdasloos wil de uitgeblust kijkende Schaap misschien uitstralen dat hij uitgevochten is, maar enige respect voor het uniform waar hij eerder veelvuldig in aantrad in televisiestudio’s had hem gesierd.

Een tweede voorbeeld van gebrek aan zelfreflectie is dat Schaap zijn eigen introversie steeds uitlegt als persoonlijke kwaliteit. Ik heb helemaal niets tegens introverte mensen (wie mij kent…), maar waarom deze kunstgreep?

Doorlopend voert Schaap gesprekken waarin hij niet zegt wat hij denkt. Wel keken hij en zijn gesprekspartner ‘elkaar zwijgend aan’, ‘voelde [hij] de adem van [zijn gesprekspartner]’, enzovoorts, waarna hij ‘[zich] later bedacht’, ‘[zich] achteraf realiseerde’ of nadien iets ‘hoorde in het netwerk’.

Foto: Wiel van der Randen (ANP 1931)

Dat kan natuurlijk gebeuren, maar waar komt dan de behoefte vandaan om die secundaire reacties in dit boek te presenteren als grootse gesprekstechniek of dito inzichten, terwijl de grootsheid ervan betrekkelijk is èn te laat kwam om daadwerkelijk impact te hebben?

Ik plaats geen kanttekening bij introversie an sich, maar begrijp niet waarom die (en de consequenties ervan) in dit boek zo eenzijdig geframed worden. Waarom ook hier niet even kritisch in de spiegel gekeken, en bij minstens een van die momenten gesteld: ‘als ik me daar eerder had gerealiseerd en/of eerder had durven zeggen dat …, dán was deze klus me misschien wel gelukt’?

De hand overspeeld

Het meest schrijnende gebrek aan reflectie bewaart het boek voor het laatst. Na de te gratuite inleiding en het iets te impressionistische hoofddeel volgt een docerend slothoofdstuk waarin Schaap enkele leiderschapslessen deelt.

Daar staan op zich interessante dingen in, maar de lezer – deze lezer in ieder geval – vraagt zich na het lezen van Brand in Amsterdam alleen wel af waarom Schaap dit in vredesnaam denkt te moeten doen. Hij heeft blijkens dit boek geen andere opleiding dan de (met tegenzin aangevangen) politieschool, en heeft slechts twee werkgevers gehad, waarvan bij één ieder duurzaam verandervoornemen strandde, waarop geen enkele zichtbare persoonlijke reflectie volgt, maar slechts herhaling van zijn leiderschapsprincipes, die, zo weet de lezer inmiddels, dat stranden niet hebben kunnen voorkomen.

Welke autoriteit, welke skin in the game heeft Schaap voor zijn lessen? In dit slotstuk, op pagina 173, waarschuwt Schaap de lezer: overspeel je hand niet. Dit moet in deze context toch ironisch bedoeld zijn? Want dat is volgens mij precies wat Schaap deed. Als buitenstaander bezien heeft het er alle schijn van dat hij als brandweercommandant zijn hand overspeelde door te weinig steun voor zijn veranderingen te organiseren, waardoor daadwerkelijke verandering niet van de grond kwam. Als lezer is het zeker te constateren dat Schaap als auteur zijn hand overspeelde met een onevenwichtige samenbrenging van anekdotes en context.

Gemiste kans

Schaaps ervaringen, in interviews en dit boek opgesomd, laten zien dat er dingen niet goed gaan bij de hoofdstedelijke brandweer. Maar het boek substantiveert niet hoe groot of klein het probleem echt is, of sterker nog: wát het probleem echt is. En dus draagt het boek niet bij aan het oplossen ervan. Brand in Amsterdam is een gemiste kans.

Rizoomes Gastblogs

Leestijd: 3 minuten

Rizoomes Gastblogs is een lijstje met blogs van verschillende mensen uit het veld van incidentbestrijding en crisismanagement. Inmiddels zijn het er acht en er kunnen er altijd meer bij. Het is net als de rest van deze website voor de leuk en onbezoldigd. Dat geeft Rizoomes Gastblogs extra waarde, al zeg ik het zelf.

Rizoomes Gastblogs
Opening van de tentoonstelling ‘Gast en Gastheer’ door Staatssecretaris Veldkamp, mei 1960. Foto ANP

Brand in Amsterdam van Schaap op de weegschaal. Gerard Bouwmeester

Brandweer in stripverhalen, verslag van een zoektocht Kees Plaisier

Leidsche Courant 21 maart 1967

De vrijwillige brandweer en de lokale ondernemer Clemon Tonnaer

Als je doet wat je altijd deed, krijg je wat je altijd kreeg André Maranus

De Brandweercanon als laaghangend fruit van de brandweergeschiedenis
(Clemon Tonnaer)

Intelligence bij de brandweer: beslissingen ondersteunen of het denken uitlokken?
(Bart van Leeuwen en Bert Brugghemans)

Brand en de voorspelbare afloop
(Peter Entius)

Linked data, rizomen en de brandweer
(Bart van Leeuwen)

Gastbrandweer en Brandweergast

Leidsche Courant 28 december 1906

Al mijmerend over de brandweermannen die een gastblog schreven kwam ik op het verschil tussen gastbrandweer en brandweergast. Tijd om te googelen, dus.

Van gastbrandweer trof ik 23 verwijzingen. Daarvan was dit berichtje over een grote brand in Weert het leukste. Het was niet zomaar een grote brand, het was een zwaar onderschatte grote brand. Gelukkig wilde de gastbrandweer Eindhoven nog heel lang blijven. Lang genoeg om alles weer te overzien.

Brandweergast leverde 43 resultaten op. Daarvan was een artikeltje uit ook weer de Leidsche Courant het leukste. Op 28 december 1906 deed zich een beginnende brand voor tijdens de uitvoering van de Italiaansche opera, net toen de “zigeunerin prachtig hartstochtelijk spel te genieten gaf.”

De zangers en zangeressen deden hun best de voorstelling te vervolgen, maar dat was tevergeefs; “vele toehoorders en toehoorderessen begaven zich fluks naar den uitgang.”

Gelukkig beklom een “gehelmde Haagsche brandweergast de balustrade en deelde in een geïmproviseerde toespraak de geschrokken toehoorders mede dat de brand weinig te beteekenen had en spoedig gebluscht zou zijn.” Allengs kon de voorstelling vervolgd worden. Al was de schade niet onbelangrijk.

Het taalgebruik uit dit stukje krant spreekt zeer tot mijn verbeelding en is een genot om te lezen. Al viel dat niet mee. Op deze uitsnede en vergroting is het redelijk leesbaar, maar van het origineel niet. Al was het maar omdat een krantenpagina toen kennelijk niet werkte met koppen en kaders. Het was één groot vel met hele kleine letters.

Brand en de voorspelbare afloop

Leestijd: 7 minuten
Gastblog Peter Entius
Afbeelding1

“Iedere beginnende brand is met een kopje water te blussen”, een mooie uitspraak van een ervaren brandweercollega. Als je net te laat bent met het kopje water geldt hetzelfde tot op zekere hoogte voor de slanghaspel, de sprinkler en de eerste autospuit. In de beginfase van de brand is vooral de hoeveelheid blusstof in relatie tot de omvang van de brand bepalend voor de afloop: wel of geen succesvolle blussing. Tot zover niks nieuws over de voorspelbare afloop

Op het moment dat de hoeveelheid blusstof ontoereikend is om de brand te blussen, krijgt deze de gelegenheid zich verder te ontwikkelen. Hierbij zijn twee factoren van belang: enerzijds moet er voldoende brandstof zijn (vuurlast). Anderzijds kunnen verschillende ‘barrières’ de ontwikkeling van brand verhinderen, zoals brandcompartimentering, brandgangen, maar ook onvoldoende aanwezigheid van zuurstof (antiventilatie). Je zou kunnen stellen dat, als er onvoldoende blusstof beschikbaar is, deze twee factoren ten opzichte van elkaar de afloop van de brand bepalen.

Daar hoort nog een belangrijke, derde factor bij: tijd. Ook dit heeft weer twee kanten: de brand heeft een bepaalde tijd nodig om te ontwikkelen. Zoals bekend ontwikkelt een brand zich niet evenredig, maar exponentieel in de tijd (als brandstof en zuurstof zich tenminste gunstig tot elkaar verhouden). Aan de andere kant heeft de brandweer een bepaalde tijd nodig om op te schalen en het benodigde debiet aan blusstof beschikbaar en op het vuur te krijgen. Dit wordt ook wel ‘tijd/tempo’ genoemd.

De afloop van de brand wordt bij onvoldoende blusstof dus bepaald door:

  1. De hoeveelheid beschikbare brandstof; op een bepaald moment is àlle brandstof bij de brand betrokken. De schade is dan maximaal. De brand is hierna over het hoogtepunt heen en de ‘dooffase’ begint;
  2. De aanwezige barrières, voor zover die in staat zijn de ontwikkeling van de brand te stoppen. Ter illustratie: op basis van de bouwregelgeving onderscheiden we in de basis drie tijden qua brandwerendheid: 20, 30 en 60 minuten. Indien de brandstof langer kan branden dan de brandwerende scheiding stand houdt, zal de brand verder uitbreiden. De brandwerende scheiding is dus alleen effectief als deze in verhouding staat tot de aanwezige vuurlast (en intact c.q. gesloten is). En dat is regelmatig niet het geval.

De blussing speelt pas weer een rol van betekenis op het moment dat er voldoende debiet op de brand gebracht kan worden. Bij de opschaling van de brandweer is het van belang rekening te houden met de ontwikkeling van de brand en als het ware zoveel (extra) debiet te organiseren, dat je de verdere ontwikkeling van de brand voor kunt blijven: organiseren op ‘de verwachte afloop’.
Er is bij grotere branden dus vaak een fase waarin je geen effectieve inzet kunt plegen, vanwege een tekort aan debiet. In die fase zou de aandacht vooral gericht moeten zijn op het organiseren van de slagkracht.

De kern van de gedachte van de ‘voorspelbare afloop’ is, dat je dit vooraf al kunt bepalen.

Je zou 4 fasen kunnen onderscheiden:

  • Fase I: de beginnende brand, waar je nog met betrekkelijk weinig blusstof de brand kunt blussen;
  • Fase II: de ontwikkelde brand, waar onvoldoende blusstof beschikbaar is, maar de brand nog niet het hoogtepunt heeft bereikt; er valt nog iets te redden;
  • Fase III: de ontwikkelde brand, die het hoogtepunt heeft bereikt. Hierna begint de dooffase. Er valt aan het oorspronkelijke brandobject niets meer te redden. Doel is vooral verdere uitbreiding naar belending te voorkomen;
  • Fase IV: de brand dooft en vraagt weer een beperkt debiet voor blussing.
Afbeelding2

Voorspelbare afloop
Als je deze redenering volgt kun je de afloop van veel branden dus vooraf redelijk voorspellen. De variabelen zijn immers bekend of goed in kengetallen te vangen (zie onderaan wat voorbeelden).

Laten we even uitgaan van een brand, waarbij de gebruiker zelf niet (meer) kan blussen:

  • Het gebouw en het gebruik ervan zijn indicatief voor de aanwezige vuurlast: een woning, een kantoorgebouw, een bouwmarkt, etc. De vuurlast is bepalend voor de energie van de brand en dus voor het benodigde debiet voor effectieve blussing;
  • De eerste uitruk van de brandweer (debiet en opkomsttijd) is bepalend voor een wel of niet effectieve blussing in de beginfase. Het gaat hierbij dus niet alleen om (opkomst)tijd, maar dit in combinatie met voldoende debiet;
  • Indien er in fase I onvoldoende debiet voor blussing beschikbaar is, draait het vervolgens om de brandstof versus de aanwezige en effectieve barrières (fase II):
    • Zijn er brandbeheersingsmaatregelen (compartimentering, rook- en warmteafvoer, sprinkler, etc) getroffen en staan deze in verhouding tot de vuurlast?
    • Zo ja, dan kan de brand binnen het betreffende compartiment blijven;
    • Zo nee, dan kan de brand uitbreiden naar het volgende compartiment/object.
    • Is de brandweer in staat vóór het hoogtepunt van de brand voldoende debiet op de brand te krijgen?
      • Zo ja, dan kan de brand tot dat punt beperkt blijven;
      • Zo nee, dan zal de ontwikkeling van de brand afhankelijk zijn van de barrières, zie vorige punt.

Deze variabelen zijn per object vooraf bekend of goed in te schatten. Zelfs tijdens de rit of na aankomst kunnen deze nog worden ingeschat. Met behulp van een aantal praktische kengetallen voor vuurlast, tijd/tempo en brandbeheersing kan de verwachte afloop worden voorspeld. En kan deze vervolgens als basis voor de tactische inzet gelden.

Afbeelding3
Afbeelding4

Wat betekent een voorspelbare afloop voor…?

–          de verkenning:
behalve in fase I zou de verkenning zich kunnen richten op het bepalen van de ‘verwachte afloop’ aan de hand van de genoemde (gebouw)kenmerken (en dus veel minder op de brandkenmerken);

–          de (eerste) inzet:
begin bij grotere panden/compartimenten direct met je zwaarste middel: omgekeerd denken. Niet eerst met Hoge Druk of Lage Druk, maar gelijk het Waterkanon inzetten of in ieder geval gereed maken. Die staat dan vast en daardoor kan (later) geen tijd meer verloren gaan. Op wat grotere schaal (vanaf uitslaande brand): direct meerdere hoogwerkers met waterkanon inzetten in plaats van handstralen, waarbij het water grotendeels van het pand afloopt;

–          de brandweeropleiding:
het bepalen van de ‘verwachte afloop’ vraagt kennis, inzicht en toepassing van de genoemde variabelen. Dit zou in opleiding en oefening een plek verdienen;

–          risicobeheersing:
de ‘sleutel’ van de afloop van de brand ligt, met de mogelijkheid tot het aanbrengen van barrières, veel meer in handen van de eigenaar/gebruiker van het pand, dan van de brandweer. Dit zou de (meer effectieve) benadering van de eigenaar/gebruiker in de fase van ontwerp en gebruik kunnen zijn. De regelgeving voorziet in een ondergrens. Het belang van de eigenaar/gebruiker leidt tot het uiteindelijke niveau aan brandbeheersing;

–          de brandweerdoctrine:

  • deze redenering zou doorvertaald kunnen worden naar alle mogelijke inspanningen om in de beginfase van branden voldoende debiet op het vuur te kunnen krijgen (rookmelders, sprinklers, zelfbluszaamheid, eerste uitruk-formules, etc);
  • de relatie incidentbestrijding-risicobeheersing zou verder gekoppeld kunnen worden aan het concept van de verwachte afloop: ontwikkelen van het ‘omgekeerd denken’ en dit kan in bruikbare vorm worden doorvertaald naar alle schakels van de veiligheidsketen.

Wie zou ‘de glazen bol’ nou niet in handen willen hebben…?

Bijlage: enkele vuistregels, waar je aan zou kunnen denken…

In het stuk wordt gesproken over het gebruikmaken van kengetallen of vuistregels. Hieronder een aantal voorbeelden waar je aan zou kunnen denken.

Vuistregels ‘Optimaal Blusdebiet’
Voor een optimaal blusdebiet wordt als kengetal 4 liter/minuut/m2 aangehouden voor gemiddelde vuurbelasting en 6 liter/minuut/m2 voor hoge vuurbelasting. Als je deze getallen koppelt aan de wateropbrengst van een Hoge Druk-, Lage Drukstraal of een Waterkanon kun je de oppervlakte bepalen die je effectief kunt bestrijden. Op basis van de brandende oppervlakte kun je vaststellen of je voldoende bluspotentieel beschikbaar hebt. Op basis van de benodigde opschaling- en inzettijd (‘water op het vuur’) kun je bepalen of je nog voor het hoogtepunt van de brand (fase II) voldoende debiet beschikbaar kunt krijgen. Zo kan de invloed van de blussing worden voorspeld.

Afbeelding5

Vuistregels ‘Vuurbelasting versus Brandwerendheid’
Er bestaan vele tabellen met een indicatieve vuurbelasting per gebruiksfunctie. In onderstaande tabel is de brandwerendheid van 20, 30 en 60 minuten vertaald naar de maximale vuurbelasting, waarbij die brandscheiding nog standhoudt. Vervolgens staan enkele voorbeelden genoemd van gebruiksfuncties, die onder dat maximum blijven.

Voor gebruik in het veld zou je de binnen het verzorgingsgebied meest voorkomende of essentiële gebruiksfuncties in een overzichtelijke tabel kunnen opnemen. Vervolgens kun je de algemeen geldende brandcompartimentering (voor die functie) in de tabel toevoegen.

Zo kan op basis van standaard kengetallen een voorspelling over het al dan niet standhouden van de brandwerende scheiding worden gedaan (bij niet-effectieve inzet van de brandweer, zie ook vorige tabel). Hoe specifieker de gegevens, hoe meer betrouwbaar de voorspelling. Informatievoorziening (t.b.v. planvorming) hierover is dus primair (in) het belang van de eigenaar.

Afbeelding6

Anticiperen
Hoe eerder in de tijd deze variabelen bekend zijn, hoe meer je op de verwachte afloop kunt anticiperen en deze nog kunt beïnvloeden. Bij het ontwerp kan het meegenomen worden in het gesprek met de eigenaar/gebruiker om tot het gewenste of aanvaarde niveau van brandbeheersing te komen. In de planvorming kan het worden gebruikt om standaardscenario’s met bijbehorende eerste uitrukpotentieel en inzetstrategie te bepalen. En bij de inzet kan het tenslotte worden gebruikt om de inzettactiek te bepalen.

© 2024 Rizoomes

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑