Wanderings in crisis

Tag: Essay (Pagina 1 van 2)

Bluets – Maggie Nelson

Leestijd: 3 minuten

Bluets is een mooi vormgegeven klein boekje met een harde kaft. Alleen daarom zou je het al willen hebben. Maggie Nelson schreef het in 2009, maar de Nederlandse vertaling kwam pas in 2021, van Nicolette Hoekmeijer. Het was ook pas toen dat ik er lucht van kreeg. Bespiegelingen in blauw is de ondertitel en het verhaal, voor zover je het zo kan noemen, is opgezet in de vorm van proposities. In 240 stellingen, gevoelens dan wel overwegingen, neemt Maggie je mee in haar wereld. Een review in 16 stellingen.

  1. De beginzin van Bluets: ‘Stel dat ik begon met te zeggen dat ik verliefd was geworden op een kleur.’
  2. Verliefd worden op een kleur is wat anders dan je lievelingskleur. Sterker nog, het gaat niet over een kleur. Het gaat over blauw. En dat is niet zo maar. Blues, daar gaat het over.
  3. Eigenlijk kocht ik het boekje vanwege de recensie in het NRC, waarin werd gezegd dat het een essay was in de vorm van proposities over blauw. Dat, zo veronderstelde ik, was een manier van schrijven waar ik niet bekend mee was en die wellicht inspiratie zou kunnen opleveren voor mijn eigen blogs. Soms wil je immers iets nieuws uitproberen.
  4. Stelling 49: ‘In het neuken schuilt een kleur, maar het is geen blauw.’
  5. Andere woorden voor verwarring volgens synoniemen.net: chaos, confusie, consternatie, desorganisatie, disorde, drukte, implicatie, janboel, onduidelijkheid, onrust, ontdaanheid, ontreddering, ontsteltenis, opschudding, opwinding, paniek, verdwazing, verontrusting, verwardheid, wanorde, warboel.
  6. Wie is die ‘je’ die steeds voorbij komt? Is dat de lezer? Nee, dat is niet de lezer. Dat is haar ex-vriend. En soms is ze het zelf. Als het niet iemand anders is.
  7. Stelling 27: ‘Maar waarom zou je überhaupt een diagnose willen stellen, als een diagnose niets anders is dan een herformulering van het probleem?’
  8. Dat is een interessante gedachte. Even volhouden maar, met het boek.
  9. Soms vraag je je af wat je nou precies zit te lezen. Is dit een verhaal, een essay, een onderzoek, een afrekening, een reflectie, een afsluiting, wat is het? Of is het dat misschien allemaal? Is het een multipliciteit?
  10. Ongeveer op de helft ben ik er voor het eerst mee gestopt. Met het uitlezen.
  11. Stelling 200: ‘Je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen’- een bemoedigende leuze, zonder meer. Maar in feite is dat maar één lezing van het fragment dat is nagelaten door Heraclitus, die de gepaste bijnamen ‘De Raadselachtige’ of ‘De Duistere’ droeg.’ Andere lezingen (..) ‘We stappen wel en niet in dezelfde rivier; we zijn en we zijn niet.’
  12. Toen ik het voor de eerste keer helemaal uit had, ben ik het daarna kris kras gaan herlezen omdat ik er geen bal van snapte. Random stellingen door elkaar. Dat maakt het een ander boek, Heraclitus voorspelde het al.
  13. Ik geloof niet dat ik eerder een boek las dat ik als vrouwelijk zou bestempelen. Ook niet als het door een vrouw geschreven is. Het is misschien ook niet eens vrouwelijk. Maar mannen denken en schrijven in ieder geval niet zo als Maggie. Niet als in Bluets.
  14. 240 faculteit = 240! = 6,7 x 10 E 459. Ik kan er een nulletje naast zitten, veel blijft het.
  15. Zoveel versies van het boek bestaan er als je alle 240 stellingen op alle mogelijke volgordes door elkaar leest. Dat krijg je dus nooit uit.
  16. Bluets blijft. In de boekenkast. Ik zal er zo nu en dan weer een paar stellingen uit lezen. Soms is de weg belangrijker dan de bestemming.

Als de burger blussen gaat

Leestijd: 2 minuten

15 februari 1963 brandde de C&A op het Damrak in Amsterdam volledig af. ‘Als de burger blussen gaat’ is een korte mijmering over enkele foto’s die ik van dat incident vond en dat nu in het Museum of Accidents staat. Samen voor de stad.

Vanuit het niets gaat de brandweer voorbij, ze stoppen, iedereen vliegt de auto uit. Luiken gaan omhoog, ze pakken slangen en gaan rollen. Ze kijken, zoeken naar een brandkraan die het nog doet. En ze gooien rode bundels in het rond, leggen de slangen neer voor gebruik. Eén, twee, veel slangen zijn er nodig, nog meer, het zijn er niet genoeg voor dit kolossale vuur, dit inferno. Er is te veel brand en te weinig weer. Dat is het moment dat de burger blussen gaat.

Kijkend naar al die mensen op het Damrak die bij Body World naar binnen gingen, dacht ik aan die beroemde brand uit 1963. Nu was het heet. Toen bij het C&A was het ijskoud, met een harde oostenwind. Het jaar van de zwaarste elfstedentocht ooit.

De Jan van der Heijden kon door de bevroren binnenwateren maar met moeite ter plaatse komen. In die omstandigheden kon de brandweer de hulp van de burgers goed gebruiken. Speuren naar vliegvuur, vertelt het verhaal, want het waaide zo hard en alles was zo droog.

Maar dat is niet het hele verhaal. Ook al veranderde de C&A langzaam in een ijspaleis door het bluswater, onder controle kwam de brand niet. De BB (Bescherming Bevolking) werd ingezet, maar nog meer handen waren nodig. Waardoor er nog maar één ding op zat: het is vijf uur in de ochtend als de burger blussen gaat. Samen voor de stad.

De burger die blussen gaat. Brand bij C&A in Amsterdam, 15 / 16 februari 1963

Lees ook over ‘Het snelle vertrouwen in tijdelijke teams’.

Na 20 jaar weer in de Smeepoortstraat, Harderwijk

Leestijd: 3 minuten

We liepen het Zuiderzeepad, rond de kerstdagen van 2018, en kwamen ook door Harderwijk. Ik was er meer dan 20 jaar niet geweest, niet meer na die fatale brand in de Smeespoortstraat van 27 januari 1998. En ik wilde die plek weer eens terug zien, net zoals ik van de zomer bij De Kelders in Leeuwarden was wezen kijken.

De Smeespoortstraat op 31 december 2018

Het eerste wat me opviel was dat ik me zo weinig van de straat zelf herinnerde. Ik had er uren rondgelopen toentertijd, als begeleider van de onderzoeken vanuit mijn rol in het begrafenis bijstandsteam. Maar nu kwam vrijwel niets me bekend voor.

Bakens

Toen ik de foto van de brand terugzag viel het uithangbord van Randstad mij op. Die zat er dus nog steeds. Dat was het baken om het inmiddels volledig herbouwde pand terug te vinden.

Dit is de voorkant van het nieuwe gebouw

Net als in Leeuwarden viel de complexiteit van de situatie mij op. Ik wist nog dat de eerste eenheden vol op de hoofdingang hadden ingezet, om de bewoner te redden die nog binnen moest zijn.

Harm en Erik hadden zichzelf ingezet aan de zijkant van het gebouw, in het straatje ernaast. Daarna waren ze de trap opgelopen, gevolgd door nummer drie met een straal, maar die moest door een te korte slang beneden blijven. Even later ging het boven volledig mis.

Dit is de zijkant, Brouwersteeg. Hoekpand met 2 straten erlangs, maar wat ligt er nog achter en hoe kom je daar?

Gek genoeg kan ik me nog wel herinneren hoe het pand er van binnen uitzag en hoe klein het eigenlijk was. Het gaf mij eens te meer aan hoe gevaarlijk binnenstadsbranden ook weer zijn.

Hoekpanden zijn overigens alleen al lastig door de plaatsbepaling van de eenheden. Waar zit de voorkant, hoe noem je de zijkanten? En welke zijkant zit je dan?

De Brouwersteeg, zijstraat van de Smeepoortstraat

BIN

BIN (Brandweerman in Nood) adviseert daarom het ABCD model te gebruiken. Op Harderwijk toegepast zou de eerste aanval dan op de Alfa gevel zijn geweest en zaten Harm en Erik op de Delta gevel.

Ik denk overigens niet dat het voor deze brand wat uitgemaakt zou hebben. Wel denk ik dat hulpmiddelen als het Kwadrantenmodel en het ABCD model de situational awareness vergroten en daarmee altijd de veiligheid helpen verbeteren. Op deze website lees je meer over het ABCD model.

Terwijl ik mijn foto’s stond te maken en af en toe in de straat staarde, sprak een wat oudere vrouw mij aan. Wat ik daar toch in de lucht zag? Of sprak ik zufallig Deutsch? Ik vertelde haar wat er twintig jaar geleden gebeurd was en ze schudde met haar hoofd. “Tsjonge,” zei ze, “nu woon ik hier toch al veertig jaar, maar ik dacht toch echt dat het verderop in de straat was.”

Dat was niet zo, kon ik haar laten zien: in de zijkant, op de Deltagevel in de Brouwersteeg, staat dit herdenkingsteken.

Ook ik zal ze nooit vergeten.

De Waarheid van de Redding

Leestijd: 2 minuten
Still uit filmpje gazet van Antwerpen

Er zijn mensen die menen dat de aarde niet rond is. Er zijn mensen die menen dat je beter niet kan vaccineren. En er zijn mensen die menen dat de brandweer niet redt. Op hoeveel fronten kan je het mis hebben en toch geloofwaardig worden gevonden? Er is een President die dat zou moeten weten, maar misschien is ook dat niet waar.

Misschien weten we helemaal niet meer wat waarheid is. Misschien maken we wel van alles een verhaal, een mening en als we die mening niet delen, een crisis. Want wat is crisis eigenlijk meer dan een storyline, een geloof, een ongewenste afwijking van de imaginaire orde van Harari, die dan ook nog eens per Sapiens kan verschillen?

Maar wacht, wat hoor ik daar? Wat ruik ik daar, wat zie ik daar, wat voel ik daar? Als er één fenomeen zich niet aan welke orde dan ook houdt, is het wel brand. Zijn ontzag geldt slechts de koude werkelijkheid van de gebonden straal en de vastberaden onversaagdheid van de brandweermens. Pas dan trekt het vuur zich terug, maar verstopt zich eerst alvorens volledig te verdwijnen.

Zover was het echter nog niet, daar in juli op de Mechelsesteenweg in Antwerpen. Eerst moest er gered worden, van hoogte, ze kwamen er al aan met hun zwevend tuig. Van onder hun helm keken ze de oude man geruststellend aan, hij zou weldra weer veilig zijn, weer deel kunnen nemen aan de imaginaire orde die samenleving heet, met één verschil, hij zou gered zijn.

Hij zou vanaf dan deel uitmaken van de onwaarheid van de redding, hij zou eigenlijk niet kunnen bestaan, want de brandweer redt niet, zo ging het verhaal immers.

Maar de oude man wist wel beter, hij was geen President of verhalenverteller, maar gered door de brandweer. Met vochtige ogen zou hij de hand beetnemen van zijn redders en hen stamelend bedanken. Daarna zou hij zijn stok pakken en meelopen naar de ambulance. Daar zou hij zeggen dat het allemaal wel mee viel, dat het hem goed ging en dat hij hoopte gauw weer naar huis te kunnen. Dat was de waarheid, de foto liet het zien. Al het andere was verzonnen.

Spontane menselijke ontbranding

Leestijd: 7 minuten

Spontane menselijke ontbranding is een interbolegerend fenomeen dat steeds weer de kop opsteekt. Bij mij kwam het toevallig voorbij in de brandweerpraktijk, maar het had al mijn interesse toen ik nog Psychologie studeerde. Hoe de dingen soms samen kunnen komen.

Helen Conway

Ik denk niet dat Helen Conway zich haar levenseinde had voorgesteld als een verkoolde romp op een stoel, met haar benen nog redelijk intact eronder. Toch is dat wat er gebeurde op 8 november 1964, zo laat de foto van dit tafereel ons zien.

De overblijfselen van Helen Conway. Foto Robert Meslin 1964

Ik vind de scene niet zozeer gruwelijk als wel raadselachtig. Wat zou daar gebeurd zijn? Hoe kan een volwassen mens verkolen terwijl het bijzettafeltje dat er naast staat, onaangeroerd lijkt? En wat zit er allemaal op die muur gesmeerd? Is dat de verdampte Helen of is het bluswater residu? Zou het Team Brandonderzoek hier een protocol voor hebben? Allemaal vragen die zich opdringen bij het bekijken van de foto.

Volgens de brandweer van Upper Darby, Pensylvania, moest er wel sprake zijn van spontaneous human combustion, spontane menselijke ontbranding. Dat kon gewoon niet anders, een andere verklaring hadden ze er niet voor kunnen vinden. In hun opinie is het namelijk onmogelijk dat een volwassen vrouw in korte tijd helemaal verbrandt, zonder zichtbare ontstekingsbron of aanvullende brandstof. Spontane menselijke ontbranding was het enige wat overbleef als je alle andere oorzaken had geëlimineerd.

Bovendien was het ook allemaal heel snel gegaan, als ze de berichten van de dochter van mevrouw Conway mochten geloven. Die had de woning van haar moeder verlaten om 08.42 en zes minuten later vond de brandweer haar zoals op de foto te zien. Zoiets hadden ze nog nooit mee gemaakt, daar in Upper Darby en men hoopte dat het ook bij één geval zou blijven.

Dit boek kocht ik tijdens een vakantie in Schotland, in zo’n archetypisch klein boekwinkeltje.

Spontane menselijke ontbranding is een vagelijk gedocumenteerd fenomeen, waarbij mensen kennelijk zonder duidelijke aanleiding in brand vliegen en daardoor het leven verliezen. Vergeet de branddriehoek, zonder ontstekingsbron of hoge temperatuur staat het slachtoffer opeens in brand, zo wordt verteld.

Vandaar de term spontaneous human combustion: uit zichzelf vliegt het in brand. Vreemd genoeg is de directe omgeving van de menselijke resten volgens de diverse rapportages nauwelijks door brand aangetast. Er vindt dus geen branduitbreiding plaats. Nog vreemder is dat niemand het in al die keren ooit live heeft meegemaakt. Het kan dus net zo goed zijn dat een enorme lila kabouter er plezier in schept om mensen in de fik te steken met een mega-thermische lans. Niemand zag het één noch het ander, ga dan maar eens zeggen wat waar is.

Occam’s Razor & spontane menselijke ontbranding

In dit soort gevallen en trouwens ook in alle andere, geldt Occam’s Razor: als er meerdere hypotheses zijn die een verschijnsel kunnen verklaren, dan moet je de meest eenvoudige zoeken. Degene met de minste entiteiten en aannames, die moet je hebben. Waarschijnlijk valt de roze kabouter met zijn thermische lans dan als verklaring af.

Hetgeen overigens niet automatisch betekent dat spontane menselijke ontbranding dan de enige overgebleven oorzaak is, daarover zo meer. Je kan natuurlijk ook je schouders ophalen en denken: lekker belangrijk, kan mij die Occam schelen en vervolgens overgaan tot de orde van de dag. “Ik ga me helemaal niet bezighouden met spontane menselijke ontbranding.”

Maar zo makkelijk kom je er niet altijd mee weg. Ergens begin 1998, ik werkte nog voor brandweer Amsterdam, ontving ik post van een zekere mijnheer Kostelijk. Het was een wat verfomfaaide bruine envelop, die minimaal één tweede leven had gekregen om de aan mij geadresseerde brief te vervoeren. Her en der waren eerdere adresuitingen doorgestreept. Voor alle zekerheid was er bovendien ruim afgedicht met plakband.

De eerste brief van meneer Kostelijk. Er zouden er nog vele volgen.

De brief zelf was handgeschreven, in een handschrift dat zowel bibberig als expressief was. De heer Kostelijk, een gepensioneerd leraar Nederlands van 80 jaar volgens zijn schrijven, hield zich nog steeds bezig met het publiceren van artikelen voor het tijdschrift ‘Onze Taal’ en over zijn laatste geschrift had hij graag een wederhoor gezien van een ter zake deskundige rondom het begrip van de menselijke zelfverbranding. Daarom was hij niet zozeer bij mijn persoon als wel bij de brandweer Amsterdam terecht gekomen. Of hij mij mocht bellen?

Dat mocht. Het werd een geanimeerd gesprek, eentje die ik zou willen classificeren als tussen ‘amices’ met de daarbij horende beleefdheidsvormen die het leven zo aangenaam kunnen maken, ook al was ik nog veel te jong om een amice te zijn.

Ik ging dus een ingezonden stuk schrijven, daar kon ik na het gesprek met mijnheer Kostelijk niet meer onderuit. Mijn brief werd keurig afgedrukt in het aprilnummer van ‘Onze Taal’ in 1999. Ik heb het betreffende exemplaar nog ergens in een doos liggen en met enig gezoek vond ik het voor dit beeldverhaal weer terug. De getypte versie is in de WP 5.1 geschiedenis verschwunden in een digitaal zwart gat, tezamen met veel andere documenten.

Wat schreef ik toen? Ik citeer een stukje. “De cruciale factor kan dus bewustzijn zijn. Is het mogelijk dat iemand zo erg van de wereld is dat hij niet merkt dat hij in brand staat? Veel vermeende slachtoffers van zelfontbranding zijn in bed gevonden, of op een stoel. Dit impliceert inactiviteit, wellicht slapen of bewusteloosheid.”

Het eerste deel van het artikel uit Onze Taal

Uit enkele autopsierapporten bleek bovendien dat de slachtoffers tamelijk beneveld waren. Even verderop beschrijf ik wat tegenwoordig het ‘wick effect’ wordt genoemd, het lijf als kaars: “Sommigen wijzen erop dat het onderhuidse vet van mensen kan smelten, waarbij kleding als een soort lont kan fungeren. Als de temperatuur hoog genoeg is, kan men op deze wijze als ware men een kaars verbranden.”

De mens is dus gewoon een binnenstebuiten kaars, met het vet aan de binnenkant en de lont aan de buitenkant. Uit proeven met varkens is gebleken dat het kaars effect inderdaad optreedt. Makkelijker kan Occam het niet maken.

De twijfel van de praktijk

Toch brengt de praktijk je dan soms opnieuw aan het twijfelen. Het moet eind 1999 zijn geweest dat ik werd opgeroepen voor een brand in een bejaardentehuis. De brand was bij aankomst al onder controle, zo zei de Alarmcentrale mij, maar er was een slachtoffer bij te betreuren en derhalve werd ik ook ter plaatse verwacht.

Het rusthuis was een relatief nieuw gebouw, ergens in Amsterdam West, precies weet ik het niet meer. Wat ik me wel herinner was dat er een lichtblauwe parafine achtige damp in de gangen hing. En omdat de brandmeldinstallatie was afgegaan, deed de lift het niet en moesten we met de trap vier verdiepingen naar boven, in die blauwe damp die naar fondue smakend op je tong neersloeg. Boven stonden alle deuren en ramen wijd open om de rookslierten kwijt te raken. “Ze zit in die stoel daarbinnen,” zei de brandmeester. “Althans, dat wat van haar over is.”

In het midden van de kamer stond een hele grote stoel, stoffen bekleed met bloemenmotief. De oude vrouw zat erin, gekleed in een nachtpon van één of ander synthetisch materiaal. Haar hoofd hing schuin opzij, richting de linkerarm. Haar rechterarm lag verkoold op de leuning, weggebrand tot onder de schouder in de borstkas.

Verder was ze volledig intact, net als de stoel en de rest van haar nachtpon. Ik keek het met verbazing aan. Zoiets had ik nog nooit gezien, en het was kennelijk ook heel snel gegaan. Van brandmelding tot ter plaatse had hooguit 6 minuten gekost, hoorde ik later van de Alarmcentrale. “Heb jij toevallig een hele grote lila kabouter voorbij zien komen,” zou ik de brandmeester gevraagd hebben als ik dit verhaal toen al geschreven had. Maar nu stond ik daar enige tellen sprakeloos.

“Gek verhaal, he,” zei de brandmeester toen hij naast me kwam staan. “Die hele kamer stond vol met brandende kaarsen toen we aankwamen. En alle asbakkies vol, nou dan weet je het wel.” Ja, toen wist ik het wel. De mens is een binnenstebuiten kaars en Occam’s Razor houdt je altijd scherp. Wat ik daarnaast geleerd heb, misschien wel net zo belangrijk, is dat je brieven van gepensioneerde leraren Nederlands nooit weg moet gooien. Er zit mogelijk een Kostelijk verhaal in.

Naschrift: Na de briefwisseling met mijnheer Kostelijk heb ik ook nog enige keren met Jan Willem Nienhuys van Skepsis contact gehad en hem mijn exemplaar van Fire from Heaven uitgeleend. Nienhuys schreef dit artikel dat ik van harte onderschrijf. De laatste update van dit blog is van 23 mei 2020

De verbeelding van de verloren stad

Leestijd: 8 minuten

In 2017 zocht ik de ruïnes uit de Eerste Wereldoorlog rondom Verdun voor de tweede keer op. Ze waren veranderd, vond ik, want ik was veranderd. Mijmeringen over de verloren stad en waarom je naar zoveel vernietiging moet gaan kijken

Het was zomer, augustus en heet. Niet alleen in Nederland, maar ook in Noord-Frankrijk. Ik ging met mijn zoon, hij was toen 15, naar Verdun. Kijken naar de oude slagvelden uit de Eerste Wereldoorlog, naar de bunkers, de loopgraven, de kazematten. En naar de verwoeste dorpen rondom Verdun, zoals Bezonvaux en Fleury.

Van Fleury is niet meer over dan een wandelpad onder bomen, dat tussen de gaten in de grond door loopt. Her en der getuigen bordjes van wat er ooit gestaan heeft. De smid, de bakker, een boerderij. Nog een boerderij. De kerk.

Mort pour la France, staat er op een bord bij de ingang van de ruïnes, maar dood is Fleury niet: les sites de Grande Guerre trekken veel toeristen. Ik denk dat de verloren dorpen van Verdun meer bezoekers hebben dan menig ander gehucht van die omvang in Frankrijk.

Bovendien heeft Fleury nog een burgemeester, net als Douamont, de zustergemeente. Gelijk de kapiteins die als laatste hun schip verlaten, besturen ze de restanten van wat ooit fysieke dorpen waren, maar nu imaginaire gemeentes zijn geworden.

Het zijn villages détruites, verloren stadjes die doorleven in de verbeelding. Hoe zouden de mensen er voor de oorlog hebben geleefd? En hoe zouden ze er nu – zonder de Grote Oorlog – hebben geleefd?

Niemandsland

De ruïnes rondom Verdun waren het gevolg van heftige gevechten in de loopgraven, die de strijdende partijen tussen zware stellingen aangelegd hadden. Zo ontstond een smalle strook van destructie, die de ene dag een paar meter naar voren ging en dan weer een paar meter naar achter.

Doelloos haast, ging het heen en weer. Hier was louter niemandsland, een tussenfase van zijn en niet-zijn. Het is Schrödingers stadsruïne; alleen door ter plaatse te kijken kan je weten of de mensen daar nog leefden of niet. Het was er nat, koud en er hing continu een penetrante lucht van rottend vlees, de stank van dode mensen en dieren. Het geluid van explosies en kanonnen overheerste alles en ging onophoudelijk door.

In dat niemandsland was verwoesting een doel op zich, de hel voor de mensen die alles verloren. Met als enige hoop dat er te midden van dat ultieme zwart toch ergens een klein wit puntje van menselijkheid te vinden zou zijn. Iets wat het leven de moeite waard maakte, om door te zetten en de ontberingen het hoofd te blijven bieden.

Tegenwoordig ligt dat niemandsland er op het oog vredig bij, maar onder de bossen die na de Grande Guerre gepland zijn, liggen in de verschroeide aarde nog ontelbare slachtoffers begraven, omringd door bommen, giftige stoffen en zware metalen. Tsjernobyl heeft zijn sarcofaag over de ontplofte kerncentrale, Verdun zijn zone rouge rond de ontplofte aarde.

Het is een gebied van ongeveer 100 km2, dat volledig vernietigd werd en waar menselijk leven onmogelijk is gemaakt. Enkele tientallen tonnen aan granaten en troep wordt er jaarlijks uit de grond verwijderd. In dit tempo van schoonmaken duurt het nog 700 jaar voor de rode zone weer begaanbaar is. Waarom zou je daar met je kind gaan kijken?

De stad is een verhaal

De logische verklaring is dat we het verhaal achter de ruïnes niet mogen vergeten. Maar het niet-vergeten is niet de kern van het antwoord. De kern is het verbeelden van de verloren stad als plek waar mensen hebben geleefd en nog hadden kunnen leven. Kunnen zien dat er naast materie nog een andere werkelijkheid is, die van de mens met hoop op een doel om voor te leven. Dat pas zichtbaar wordt als je goed kijkt naar alles wat is overgebleven tussen de gebouwen door, naar dat wat niet verloren ging.

Want een stad is niet alleen een fysieke plaats, een plek op de aarde. Het is ook een verhaal. De stad is zijn mensen, zei Plato, maar is er zonder mensen dan geen stad, geen hoop? Is dat een verloren stad? Wat maakt een stad tot de plek die het is? Zou Verdun anders zijn als er nu Duitsers hadden gewoond, of Belgen? En hoe zou Verdun eruitzien zonder inwoners? Zou het dan nog steeds Verdun zijn?

Darran Anderson is een psychogeograaf, iemand die zich bezighoudt met de wetenschap van het dwalen. Hij bestudeert de invloed van de omgeving op de geest, en hoe je met je eigen fantasie een stad anders kan beleven.

In zijn boek ‘Imaginary Cities’ schrijft Anderson dat er twee soorten verloren steden zijn. Ten eerste de plaatsen waarvan de ruïnes nooit gevonden zijn, maar die wel een naam hebben, een geschiedenis. Het zijn steden uit de verbeelding van de mens, zoals Atlantis en El Dorado. Plekken die eigenlijk meer verhaal dan stad zijn, over hoop op rijkdom en geluk.

Daarnaast zijn er de ruïnes waarvan niets meer bekend is en ook de oorspronkelijke naam verloren is gegaan. Steden zonder verhaal, waarover van feiten veel fictie werd gemaakt. “Truth becomes fiction when the fiction is real,” zegt Anderson daarover.

Wat is er waar van een verzonnen stad? Is het de wetenschappelijk meest waarschijnlijke manier waarop mensen daar ooit leefden hoe je zo’n stad moet doen herleven? Of kies je juist voor de psychogeografie, kies je voor fantasie om de ruïnes te laten ontwaken en leven in te blazen, op zoek naar het witte puntje van de hoop?

Mohenjo Daro, de stad der doden uit Pakistan is zo’n stad zonder verhaal. Net als Tiwanaku in Bolivia en Machu Piccu van de Inca’s in Peru. Wat is de oorsprong achter het leven en de vernietiging van deze verloren steden? Wat kun je er nu nog van zien, tussen de fysieke ruïnes door? Is er een wit puntje zichtbaar? Zien ze er op één of andere manier uit als Fleury en Vaux? Of is het toch heel anders, zijn het steden uit zo’n ver verleden, dat je er te weinig van jezelf in terug kunt vinden om je fantasie er een aannemelijk verhaal van te laten maken?

De onzichtbare stad

“Bij aankomst in iedere nieuwe stad vindt de reiziger iets van zijn verleden terug waarvan hij niet meer wist dat hij het had: de vreemdheid van dat wat je niet meer bent.” Dat schrijft Italo Calvino in ‘de onzichtbare steden’. Zou dat ook gelden voor de ruïnes of hun verhaal? Kan je iets van jezelf terugvinden in een verloren stad, waar verder alles kwijt is? Is daar ook een wit puntje in het zwart zichtbaar? Calvino is er optimistisch over.

Hij schrijft: “Met steden is het als met dromen, van alles wat je je kunt voorstellen kun je dromen, maar ook de meest onverwachte droom is een rebus die een verlangen verbergt, ofwel het omgekeerde ervan, een angst.”

De enige beperking van wat de verloren stad je laat zien is de grens van je verbeelding. Je moet er iets van jezelf in terug kunnen vinden. Hoe groter je verbeelding, hoe meer je van je zelf ziet en hoe meer het leven de moeite waard wordt door dat wat kan, niet door dat wat eens was, nu is of straks zal moeten.

Natuurlijk kan je de verloren steden die wij zelf maken in onze samenleving aanvaarden en je er verder niet meer in verdiepen. Eens kapot, altijd kapot. Dat is de makkelijke variant die de meesten onder ons accepteren, zo zegt Calvino in het slot van zijn boek.

De tweede manier om er mee om te gaan is riskant en vraagt continue aandacht en studie: “Zoeken en weten te herkennen wie en wat er, te midden van de hel, geen hel is en dat laten voortduren, en er ruimte aangeven.” Zoals in de Tao zelfs het diepste zwart altijd een klein wit puntje zal hebben.

Daar moet je goed voor naar verloren steden leren kijken, het bijna-onzichtbare kunnen zien. Om er iets van jezelf in terug te vinden en met die fantasie het verhaal van de stad en zijn mensen doen te herleven om hun hoop te leren kennen.

Dat was waarom ik mijn zoon mee nam naar Verdun in die hete week in augustus. Om niet te aanvaarden en je zelf terug te vinden. Om te leren kijken met verbeelding. Om het zwart van de vernietiging te bestuderen en daarin het witte puntje te herkennen wat de moeite waard is om voor te leven, en er ruimte aan te leren geven.

Daar moet je op tijd mee beginnen, zo dacht ik, gelijk Calvino. Want het pad is lang en vraagt continue aandacht. De verloren stad is namelijk pas echt verloren als je het verhaal van de mensen tussen de ruïnes niet meer ziet en dat moeten we met alle verbeelding voorkomen.

Een kleine ode aan de verdwenen ontdekkingsreiziger

Leestijd: 9 minuten

Weinig spreekt zo tot de verbeelding als de ontdekkingsreiziger, en al helemaal de verdwenen ontdekkingsreiziger. Dit blog is een kleine ode aan die onfortuinlijke onderzoekers, zoals Antoine de Saint – Exupery, Captain Janeway en Amelia Earhart

The map is not the territory. Dat is een uitspraak van de Franse filosoof Gilles Deleuze en het wil zoveel zeggen dat een representatie van de werkelijkheid niet de werkelijkheid is. Alles wat je opschrijft en tekent is een interpretatie, het is niet dé realiteit. Niet de enige althans.

Voor veel mensen is dat aanleiding om de daadwerkelijke beleving belangrijker te vinden dan de verbeelding. Die gaan zelf op reis, naar zo onontgonnen gebied als mogelijk. Ontdekken. Afzien, zweten, dingen mee maken in the territory, niks map. Dat dus.

De Kleine Prins

Ik niet. Ik heb het liefst dat er voor me gereisd wordt en dat daar mooi verslag van gedaan wordt, zodat ik daar dan mijn eigen verhalen bij kan verzinnen. Ik reis mee in een boek, via de map. Op die manier hoef ik zelf niet op pad, de plantjes moeten namelijk nog water en de katten, voer.

Toch kom ik zo overal met mijn ‘meereizen’. Ik lijk wel de aardrijkskundige op de zesde planeet van de kleine prins, uit het beroemde boek van Antoine de Saint – Exupery. “Dat is een geleerde die weet waar de zeeën zijn en de steden, de bergen en de woestijnen”.

Hij schrijft de verhalen van ontdekkingsreizigers in dikke boeken. Eerst in potlood en dan in inkt, als de beschreven tochten zijn bewezen. “Want een leugenachtige ontdekkingsreiziger zou rampzalig zijn voor de aardrijkskundeboekjes. En ook een ontdekkingsreiziger die teveel zou drinken.”

De Kleine Prins getekend door Exupery zelf

De aardrijkskundige van de kleine prins heeft daarom een groot gebrek aan ontdekkingsreizigers. Want die houden wel van een biertje. Willem Kloos zei het al, “Ik houd erg van een mooi uitzicht buiten maar ik moet er iets te drinken bij hebben.”

Ontberingen maken dus dorstig. Ik weet dat, want ik heb er veel van in mijn boekenkast, ontberende ontdekkingsreizigers. Het wemelt er daarom van de reisverhalen, alleen in het Nederlands al. Zo was ik bijvoorbeeld overal waar Cees Nooteboom was en dichter bij huis, Martin Bril.

Want reizen hoeft niet ver te gaan, als er maar wat te verbeelden valt. Als het maar beweegt, inspireert tot nieuwe gedachten en ideeën. Daarvoor is het reisverhaal bij uitstek geschikt. Het zijn er alleen zo veel. Ik moet dus kiezen.

En dan kies ik voor de verdwenen ontdekkingsreizigers.

Antoine

Ja, mijn favoriete reisboeken zijn de verhalen waarvan de schrijver nooit is teruggekeerd. Geen einde is meer open dan dat van de onafgemaakte reis. Alles is nog mogelijk, voor zover de fantasie het niet begrenst.

Juist daarom is De Kleine Prins één van mijn lievelingsboeken. De schrijver, Antoine de Saint – Exupéry, keerde nooit terug van zijn laatste vlucht op 31 juli 1944. Dat gaf het verhaal van het kleine jongetje uit de sterren dat de aarde bezoekt een extra dimensie.

Wat zou er allemaal nog kunnen gebeuren waar we nu geen weet van hebben? Welke avonturen liggen er mogelijk nog op ons te wachten? Wie weet, komt er ooit uit het niets nog een nieuw hoofdstuk bij, als de Exupéry de geheime reisverslagen van na zijn laatste vlucht toch zou willen openbaren.

Het liep anders. De Kleine Prins is in één klap groot geworden toen het vliegtuig van de Exupéry in 2004 gevonden werd voor de kust van Marseille. Zestig jaar had het in zee gelegen op zestig meter diepte, en zestig jaar lang hadden wij allemaal kunnen dagdromen wat er met hem gebeurd zou zijn. Zou hij doorgevlogen zijn naar Afrika, naar de woestijn uit zijn boek? Om daar een nomadisch bestaan te beginnen, te zoeken naar de slangen, het schaap, de berg en de bloemen van de Kleine Prins?

Of zou hij zich juist heel ergens anders ophouden? Bijvoorbeeld in Casablanca en daar de beroemde film noir met Humphrey Bogart keer op keer opnieuw beleven? We zouden het nooit geweten hebben, als zijn vliegtuig niet was ontdekt. Nu is het boek gesloten en zijn reis ten einde. Er komt geen nieuw hoofdstuk van de Kleine Prins.

De Kleine Prins is voor velen inspiratie geweest om te verwerken in hun eigen versie. Zoals door Gottlib in deze strip over een Kleine Prins met een spraakgebrek.
Amelia

Gelukkig voor de liefhebber van de verdwenen ontdekkingsreiziger is daar nog Amelia Earhart. Earhart was de eerste vrouw die solo de Atlantische Oceaan over vloog in 1932. Drie jaar later stak ze de Grote Oceaan over, ook in haar eentje. Een echte ontdekkingsreiziger, wier avonturen zowel in inkt als in potlood geschreven staan.

In potlood, omdat ook zij niet terugkwam. In 1937 begon ze aan een vliegreis rond de evenaar, een riskante tocht van 47.000 km. “Begrijp alsjeblieft dat ik me heel goed bewust ben van de risico’s. Ik wil het doen omdat ik het wil doen. Vrouwen moeten dingen proberen, zoals mannen dingen hebben geprobeerd. Als ze falen, is hun mislukking alleen maar een uitdaging voor anderen.”

Op 2 juli 1937 werd het laatste levensteken van haar vernomen. Sindsdien is ze spoorloos en fantaseren we over wat haar is gebeurd. Zou ze door de Japanners gevangen zijn genomen, omdat ze haar van spionage verdachten? Is ze geland in Australië, om in het geheim door te leven met haar navigator, op wie ze tijdens de vlucht misschien wel verliefd was geworden?

Of had ze toch nog een noodlanding gemaakt bij het onbewoonde eilandje Nikumaroro, waar later de skeletresten van een blanke vrouw zijn gevonden? Zouden mogelijk nog meer mensen haar noodsignalen hebben opgevangen, zoals destijds de 15-jarige Betty Klenck? En hebben die haar dan misschien gered?

Kathryn

Het antwoord op die laatste vraag is: ja! En verrassend genoeg is Earhart gered in een aflevering van de tv-serie Star Trek Voyager. Reizen kun je immers in tijd en ruimte, in boeken en op tv. Het loopt allemaal in elkaar over, voor zover de verbeelding het toestaat.

De Voyager wordt in die science fiction reeks vermist. Op de één of andere manier zijn ze van de ene kant van het heelal aan de andere kant terecht gekomen. Terugvliegen kost minimaal zeventig jaar. Op de thuisbasis weten ze echter van niets. Voor hen is de Voyager verdwenen, kwijt. Kathryn Janeway, de gezagvoerder van de Voyager, is daarmee zonder dat ze het zelf beseft de Amelia Earhart van de science fiction. Het verhaal herhaalt zich, met de destination unknown.

De ontmoeting van de twee vrouwelijke captains in de ruimte illustreert mijn voorliefde voor de onafgemaakte reis; ook al is het een fictieve ontmoeting, er is van alles mogelijk. Dat de Voyager en Janeway zelf een verhaal zijn en er en passant van Earhart in die aflevering één maken, is daarbij geen enkel probleem. Het is niet de feitelijkheid van een reis die het interessant maakt, maar de onbegrensde mogelijkheid van het onbekende, de verbeelding. Het gaat niet alleen om wat een reis is, maar om wat het nog meer kan zijn.

Het is daarom jammer dat de schrijvers van Star Trek gekozen hebben voor een happy end van de serie, in plaats van een open end. Na 7 jaar keert de Voyager uiteindelijk terug op aarde en is iedereen gelukkig. Eind goed, al goed, zo heeft men vast gedacht, maar dat is fout gedacht.

Niet het arriveren is wat gelukkig maakt, maar de reis zelf. Daarom is het wel prettig dat de schrijvers Earhart achter hebben gelaten op die planeet in de toekomst. Zo is zij niet dood en nog steeds een verdwenen reiziger.

Hugo Pratt schreef een strip over Exupery zelf, maar ook daar kwam de Kleine Prins vragen of zijn schaap al getekend was.

Antoine en Amelia

Niets staat haar dan ook een ontmoeting in de weg met de kleine prins. Ergens op die planeet, in de woestijn waar haar vliegtuig is gestrand, wordt ze gewekt door een grappig klein stemmetje. Met die ene gekke vraag, die hij altijd aan iedereen stelt.

“Toe, teken eens een schaap voor me.”

“Hè?”

“Teken eens een schaap voor me.”

Amelia wrijft de slaap uit haar ogen en kijkt het jongetje aan.

“Ah, ik zie het al”, zei ze. “Jij bent de kleine prins. Ik herken je van de tekeningen uit je boek.”

De kleine prins zegt niks terug, en kijkt strak voor zich uit. Inmiddels is Amelia druk aan het tekenen geslagen.

“Hier,” zegt ze. “Je schaap. Ik heb hem speciaal in een reisverblijf getekend, dan kan je hem veel makkelijker meenemen.’

De prins glundert. “Dat is handig.” Hij vouwt het papier dubbel en stopt het in zijn zak. “Dan ga ik maar.”

“Waar ga je heen?”

De kleine prins zwaait met zijn hand in een richting. “Daarheen”, denk ik.

Amelia heeft al weer een nieuwe tekening gemaakt. “Kijk, een kaart van het terrein. Ik heb de waterput, de slang, de bloemen en de vos al ingetekend.”

“Oh, dan hoef ik daar niet meer heen in ieder geval. Dat is wel zo gemakkelijk.”

“Zal ik met je mee gaan? Het kan nog wel even duren voor er een nieuw ruimteschip voorbij komt en dan kan ik net zo goed de planeet hier een beetje met jou verkennen.”

“Als jij dan de kaart bij houdt. In potlood, voor de aardrijkskundige.”

“Dat is goed”.

Ze staan op en lopen de berg af, weg van het vliegtuig.

“Hoe heet je eigenlijk”, vraagt Amelia. “Ik ga je niet de hele tijd kleine prins noemen, hoor.”

“Antoine.”

Zelfs Moebius, beste striptekenaar ooit, heeft zich aan de Kleine Prins gewaagd.

Vanachter mijn bureau beschouw ik die imaginaire ontmoeting als was ik de aardrijkskundige van de 6e planeet. Ik bedenk er een nieuw hoofdstuk van de Kleine Prins met Amelia Earhart, steeds opnieuw, dat ik alleen in potlood zal schrijven. Mijn map van de territory, als ode aan de verdwenen ontdekkingsreiziger.

Naschrift 14 juli 2017: Ontwikkelingen rondom Amelia.

Begin juli kwam er een oude foto uit de National Archives boven water. Met mogelijk Amelia Earhart en Fred Noonan. Het lijkt zelfs of het vliegtuig zichtbaar is, helemaal op de achtergrond. Reden genoeg om opnieuw een zoektocht te gaan uitvoeren, ik geloof dat het al de twaalfde is, en deze keer ook met speurhonden. De New York Times besteed er op deze site veel aandacht aan.

Verder vond ik via Twitter twee brieven geschreven door Earhart. De ene brief is een verzoek aan de New York Times om toch vooral haar eigen achternaam te gebruiken in correspondentie en artikelen, en niet die van haar echtgenoot George Putnam. En de andere brief is gericht aan haar toekomstige echtgenoot, waarbij ze zeker voor die tijd een zeer moderne draai aan het aankomende huwelijk geeft. Prachtig geschreven brieven van een vrouw met een onafhankelijke geest.

Overpeinzingen bij de eerste Nederlandse persfoto van een brand

Leestijd: 3 minuten
Eerste persfoto van brand
Foto van https://repub.eur.nl/pub/22606/

Jarenlang heb ik in commissie geloofd dat dit de allereerste persfoto was van Nederland, gemaakt na een grote brand in Raamsdonk op 13 augustus 1885. De bakker had zijn schoorsteen niet geveegd en hup, de zaak ging in de hens. Door de straffe westenwind sloeg het vuur over naar de buren en naar hun buren en zo verder, waardoor uiteindelijk 31 huizen in de Langstraat verwerden tot een paar kleine ruïnes langs de kant van de weg.

Hartverscheurende taferelen deden zich voor: hier huilende en weeklagende menschen, daar anderen ademloos van hun veldarbeid keerende om hunne have en goed voor hunne oogen te zien verwoesten, elders eenigen bezig met redding van hun goed en kostbaarheden. Een ware paniek greep ieder aan, men gaf bevelen, doch niemand kon luisteren.

nieuwe rotterdamsche courant

Ooit zou ik er een blog over schrijven, zo nam ik me voor, maar het had geen haast. Die eerste foto was er immers al en zou nooit meer ingehaald kunnen worden; reizen in de tijd lukt immers alleen vooruit, niet achteruit.

Spannender leek het om te proberen de laatste foto van een brand te bespreken. Dat is namelijk helemaal niet zo eenvoudig. Hoe weet je wat de laatste persfoto is? Zeker nu iedereen zijn eigen fotojournalist is geworden dankzij de smartphone, poppen de plaatjes als paddenstoelen om je oren en ben je altijd te laat voor de laatste nieuwe persfoto.

Steeds als je denkt dat je hem hebt, is er al weer een nieuwe.

Het is als vragen hoe laat het nu is, voor je de tijd heb uitgesproken is het al weer later. Eigenlijk kun je alleen maar zeggen hoe laat het was en hoe laat het wordt, het is onmogelijk om te zeggen hoe laat het op dit moment is. Je kunt je zelfs afvragen of het ‘nu’ wel echt bestaat, als het elke keer al weer weg is als je het probeert te vangen.

Helaas blijk ik te laat voor het bespreken van de eerste persfoto. De Katholieke Illustratie, die de foto uit Raamsdonk afdrukte in haar 19e jaargang nummer 10, blijkt al eerder foto’s te hebben geplaatst die als persfoto aangemerkt kunnen worden.

Selfie

Maar geen nood. Het is dan misschien niet de eerste persfoto in het algemeen, maar nog wel de eerste persfoto van een brand. Of beter, van de gevolgen van een brand. We zien wat ingestorte muren, hier en daar geblakerd, op de achtergrond een groepje mensen. Rechts vooraan komen nog 2 dames aangewandeld, kennelijk staat de fotograaf op een verhoging.

Het is een fascinerende gedachte, zo’n eerste foto. Wat zou er in de week ervoor allemaal zijn afgebrand waar nu geen foto’s van bestaan? Zijn die gebouwen dan wel echt afgebrand? Kun je afgebrand zijn als er geen foto van bestaat om het te bewijzen? Ik weet het niet.

En wat als de fotograaf met vakantie was geweest, het was immers 13 augustus. Zouden we dan nooit hebben geweten van de onfortuinlijke bakker en zijn buren, van de mensen met hun parasolletjes die daags er na met elkaar de gang van zaken bespraken, hondenkar in de parkeerstand?  

Ik zoom in om de foto wat beter te kunnen bekijken.

Eerste selfie van brand

En dan gebeurt er opeens wat geks. Het lijkt wel of het huis op de achtergrond nog in de brand staat! Ik zoom in en weer uit en ja hoor, ik weet het zeker: het is niet alleen de eerste persfoto van een brand, het is ook de eerste selfie van een brand.

Een klein stukje ‘nu’ van toen, “wij waren erbij in Raamsdonk”, voor eeuwig vastgelegd. De selfie is dus van alle tijden. Misschien verandert er minder dan we denken en is wat we het ‘nu’ noemen één grote foto met een oneindige sluitertijd.

Ostankino, de Towering Inferno van Moskou

Leestijd: 4 minuten

One tiny spark becomes a night of blazing suspense.

The tallest building in the world is on fire.

You are there with 294 other guests.

There’s no way down.

There’s no way out.

Zie daar de tagline van de Towering Inferno uit 1974. Die film vertolkte de nachtmerrie van veel Amerikanen en werd tegelijkertijd de melkkoe van Warner Bros. Het budget van 14 miljoen dollar werd maar liefst 10 keer terugverdiend. Wie zei er ook weer dat er aan rampen niets te verdienen viel?

Uiteindelijk werd de brand in de wolkenkrabber cinematisch geblust door een dakreservoir op te blazen, waarna het water het gebouw in stroomde en de vlammen doofden.

Die Towering Inferno dus wel, maar die in de Ostankino Tower van Moskou niet. Die hadden niet zo’n handige wateropslag op het dak, ook niet in 2000.

Daar moesten de 300 brandweermensen via de trap naar boven, met hun brandblusmateriaal in de hand. Vijfhonderd meter omhoog, twee keer de Eiffeltoren, naar het restaurant Seventh Heaven, waar een tiny spark a blazing suspense was geworden.

Actieve blussing bleek gezien de omstandigheden onmogelijk. Daarom werd alles afgetimmerd en ingepakt met asbestplaten, 70 meter onder de brand, om verdere verspreiding van het vuur te voorkomen.

Zo zie je maar, dat de realiteit vaak minder spectaculair is dan de verbeelding.

En daar zit ie nou, de Russische brandweerman, kapot. Afgepeigerd. Helemaal stuk. Waar denk je aan, koene krijger? Denk je aan de broodjes en de salade, die nog onaangeroerd voor je staan? Die er uit zien of ze uit een oude film komen, met het roet er over gedrapeerd als ware het een door de jaren heen verzameld laagje stof.

Bij je rechter elleboog staat zelfs nog een drinkpakje,  Пожарный, waarschijnlijk van een kind dat de schrik van zijn leven kreeg toen het moest vluchten. Anderhalf uur duurde het, voordat alle gasten het pand verlaten hadden. Is het dat waar je aan dacht?

Of denk je aan je drie collega’s, die voor deze brand met hun leven moesten betalen? Omdat er sinds de jaren 60 niets meer aan de elektrische bedrading was gedaan was en alle veiligheidssystemen het verdomden te functioneren.

Het is een hoge prijs die soms voor statussymbolen wordt betaald, Пожарный, maar dat wist je al, na Chernobyl, waar de liquidators geofferd zijn om erger te voorkomen. Rusland houdt van zijn helden, maar alleen als ze dood zijn.

Sometimes there is no way out, there is no way down. Het is waar, wij willen het net als in de film. Maar alleen in de bioscoop is het end happy.

Brandweer wachtte op Poetin bij Ostankino Toren

Update van 28 november 2017: De brand in de TV Toren van 27 augustus 2000 blijkt nog een vreemder staartje te hebben dan ik al dacht. Zie hieronder een artikel uit het NRC van 31 augustus 2000.

‘De brand die zondag uitbrak in de Moskouse televisietoren kon niet snel worden bedwongen omdat de brandweer drie uur moest wachten tot president Poetin zelf bevel gaf de elektriciteit naar de toren af te snijden.

Dat zei gisteren het hoofd van de Moskouse brandweer, Leonid Korotsjik. De brand brak uit door overbelasting van een kabel – het resultaat van de uitbreiding van het zendmateriaal in de 537 meter hoge toren zonder aanpassing van de veiligheidsmaatregelen: ,,Een kwestie van geld”, zoals Korotsjik zei. De brandweer was al na tien minuten ter plaatse.

De veiligheidsmaatregelen voorzagen in een onmiddellijke onderbreking van de stroomtoevoer naar de toren. Niemand durfde echter het besluit te nemen. Men ging te rade bij de loco-burgemeester van Moskou, die de beslissing doorschoof naar burgemeester Loezjkov, die op zijn beurt contact zocht met president Poetin. Deze gaf onmiddellijk opdracht de stroom naar de toren te kappen.

In de drie uur die toen waren verstreken, had de brand zich echter al aanzienlijk uitgebreid. Weliswaar was de brandweer erin geslaagd de driehonderd bezoekers van het restaurant op 330 meter hoogte te evacueren en waren de brandweerlieden doorgedrongen tot 450 meter hoogte, waar de brand was ontstaan, maar inmiddels hadden zich – als gevolg van de voortgaande stroomtoevoer – op talrijke punten nieuwe brandhaarden ontwikkeld door nieuwe kortsluitingen.

Volgens Korotsjik verkeerden zijn mensen in die eerste uren voortdurend in levensgevaar omdat zij poogden het vuur te doven terwijl de elektriciteit niet was afgesloten. De brand werd pas na 26 uur gedoofd; hij breidde zich uiteindelijk naar beneden uit tot een hoogte van zeventig meter. Bij de brand vielen drie doden.

De twee grootste tv-zenders, de publieke RTR en de semi-publieke ORT, zijn weer in Moskou te ontvangen, op beperkte schaal en met een gezamenlijk programma. ORT en RTR maken gebruik van een noodzender die op de romp van de Ostankino-toren is aangebracht. Omdat die maar van één frequentie gebruik kan maken, zijn de omroepen gedwongen een gezamenlijk programma te maken. Dat programma voorziet in nieuwsuitzendingen, documentaires en tv-series.’

Dit blog is onderdeel van the Museum of Accidents. Laatste update is van 1 juni 2020

Water

Leestijd: 3 minuten

De brandweer is dol op water. Overal waar we naar toe gaan zeulen we een paar kuub mee, voor het geval dat.

En je kan het werkelijk overal voor gebruiken. Kleine uitslaande? Pompbediener, eerste straal water. Ammoniaklek? Neerslaan met water. Acetyleenfles bij de vuurhaard? Hup, overmaat water.

Maar water is niet alleen aan de oppervlakte van het bestaan een redelijk onmisbare stof. Om in leven te blijven wordt aangeraden elke dag voldoende vocht te drinken. Ik heb het zelf nooit geprobeerd, maar men schijnt het langer zonder voedsel dan zonder water te kunnen stellen.

Een mens bestaat voor zo’n 80 procent uit water. Daarnaast is er nog een behoorlijk percentage waterachtige substantie in het lichaam. Al met al kan je concluderen dat het een belangrijke stof voor het lichaam is.

Water
Water

Een deel van dat water verdampt, via transpiratie. De verbranding van voedingsstoffen levert energie die mede als warmte vrijkomt. Meer inspanning is meer warmte is meer transpiratie, om te voorkomen dat het lichaam zo warm wordt dat er eiwitten gaan stollen. Maar water is ook belangrijk om een aantal vitale stofwisselingsprocessen op peil te houden.

Gebrek aan water heeft een negatieve invloed op de prestaties. Mede daarom (maar ook omdat het zo goed verkoopt) zijn er zogeheten isotone dranken die het vocht snel aanvullen om de prestatie op peil te houden.

In de normale brandweerpraktijk heeft u zelden isotone dranken nodig. Er zijn omstandigheden die het belangrijk maken om wel voldoende gewoon water te drinken. Zoals u als brandweermens wellicht ervaren heeft, wordt het bij sommige branden nogal warm. U verliest dan snel veel vocht, zeker als u zich ook nog inspant.

Dit fenomeen is in gaspakken nog extra sterk. Omdat een gaspak water- en gasdicht is, laat het dus ook geen transpiratie door. Een gaspakdrager bouwt daardoor continu zijn lichaamstemperatuur op. Dit kan uiteindelijk gepaard gaan met koortsverschijnselen, een verstoorde waarneming en flauwvallen. Men spreekt dan van een heatstroke.

Het is zodoende belangrijk dat u voldoende vocht heeft gedronken voordat u zwaar gaat inzetten, met of zonder gaspak. En omdat het onvoorspelbaar is wanneer u zwaar moet inzetten, doet u er verstandig aan om tijdens diensttijd voldoende vocht binnen te hebben.

Er zijn een aantal voedingsstoffen die de interne waterstand verstoren, ook al verricht men geen inspanning. Deze stoffen werken uitdroging in de hand.

Koffie is een hele bekende. Van veel koffie moet je veel plassen, en je krijgt er dorst van. Alcohol werkt ook sterk vochtafdrijvend. Een overmatige alcoholconsumptie leidt tot een grote waterbehoefte, vooral de dag erna (nadorst, wel bekend). Hoewel veel mensen koffie drinken om een kater te bestrijden heeft dat juist een averechts effect.

Veel water, dat helpt wel, bij voorkeur vlak voor het slapen gaan. Zware inspanning gecombineerd met veel alcohol leidt vaak tot uitdroging. Op het Fire Service College is onlangs om die reden een campagne tegen alcoholgebruik gestart, omdat bij een toenemend aantal opleidingen cursisten tijdens brandoefeningen onderuit gingen en naar het ziekenhuis konden worden afgevoerd met uitdrogingsverschijnselen.

Maar je kan ook overdrijven met vochthuishouding. Een Engelse vrouw kreeg het advies van haar dokter om voldoende vocht te drinken. Binnen het uur had ze vijftien liter water gedronken en stierf aan de gevolgen van een oedeem (vochtophoping). U bent gewaarschuwd.


Naschrift

Dit blog is voor het eerst verschenen als Ome Ed column in de Brand & Brandweer. Toen ik hem weer terugvond op de site vond ik het wel leuk om het verhaal weer even wat redactioneel op te poetsen en te herplaatsen. Met een GIF van de laatste wandelingen op Vlieland. Want daar heb je ook veel water. Aan de tekst zelf is niks veranderd.

En als je van water houdt, check dan ook even de Kleine Waterwerken van Nederland.

« Oudere berichten

© 2024 Rizoomes

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑