Wanderings in crisis

Tag: Brandweer (Pagina 1 van 10)

Rizoomes is in 2013 begonnen als site voor de brandweer. Blogs over veiligheid en besluitvorming onder tijdsdruk vormden de hoofdmoot, eigenlijk nog als uitvloeisel van het lectoraat Brandweerkunde.

Al snel kwam daar de Brandweercanon bij, een project wat een aantal jaren heeft gedraaid en blogs heeft opgeleverd als ‘Waar de brandweerman valt’ en ‘De negen scenario’s van de brandweercanon.’ Natuurlijk is het allerbelangrijkste onderdeel daarvan de beschrijving van majeure ongevallen die een rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de brandweer. Veranderbrand, noemde ik die toen.

Later is de scope van de canon verbreed tot het Museum of Accidents. Dat is een begrip uit de filosofie van Paul Virilio, die vond dat elk ongeval iets liet zien over de wijze waarop de samenleving is georganiseerd. En wat daar aan verbeterd zou moeten worden.

Inmiddels werk ik niet meer in het brandweerveld en zijn mijn stukken daarover verschoven naar meer strategische onderwerpen in blogs als ‘Afdrijvende veiligheid bij de brandweer’ en ‘Doctrine Brandbestrijding.’

 

 

 

De menskant van de brandweer

Op 16 mei organiseerde het NIPV een congres over de menskant van de brandweer. Ik was er de dagvoorzitter en sprak de openingsspeech uit. Die tekst vind je hier terug.

Wat leuk dat ik vandaag uw dagvoorzitter mag zijn. Tien minuten heb ik, voor de aftrap van deze werkconferentie. Ik heb overwogen dat heel speels te doen, met kaartjes en steekwoorden, beetje rondlopen, dat soort dingen.

Improviseren. Waar wij als brandweer zo goed in zijn.

De vraag is echter wat daarvan blijft hangen. Er bestaat namelijk zoiets als het primary effect. Dat betekent dat wat het eerste komt, het beste wordt onthouden. U gaat mij dus niet vergeten, als de theorie klopt.

Dan moet ik natuurlijk wel mijn best doen, zodat u wel een beetje de goede dingen onthoudt van dit congres.

Daarom besloot ik dit verhaal uit te schrijven en voor te lezen. Hopelijk op een beetje natuurlijke manier. Want voorlezen doe ik eigenlijk nooit meer. Wat je niet vaak doet, doe je niet altijd goed.

Dat is een menskant van de brandweer

Er is trouwens ook een recency effect. Aan het eind van deze conferentie kom ik daarom nog een keer. Maar dan, als het goed is wel een beetje speels. Voor de afwisseling.

Variëren doet namelijk leren.

En als ik het uitschrijf kan ik er ook een blog van maken voor mijn website Rizoomes. Kan je het nog een keertje nalezen. Ook dat helpt bij het onthouden, herhaling.

De werkconferentie vond plaats in het Gelredome. Met een strakke mat.

De menskant van de brandweer.

Toen ik hoorde dat dat de titel van deze werkconferentie werd, liet ik hem even door mijn gedachten dwalen. Dat doe ik vaker als iets mij verwart. Even afstand nemen en niet direct reageren.

De menskant van de brandweer.

Is er nog een andere kant dan, zo vroeg ik mij af? Is brandweren niet 100% mensenwerk? En is dus niet alles menskant?

Wat u van mij misschien niet weet, is dat ik van origine een psycholoog ben. Voor mij bestaat alles uit menselijk gedrag.

Maar niet iedereen denkt zo. Zeker vroeger niet. In de aanloop naar dit congres vroeg ik mij af wat het meest veranderd is; de branden of de mensen die ze blussen?

Ik ga dat straks aan een aantal van u vragen. Dan kom ik er op het eind nog op terug.

Hoe komt een psycholoog bij de brandweer?

Door te solliciteren op een vacature voor de opleiding tot brandweerofficier. Ik had er nog nooit aan gedacht dat zoiets überhaupt kon, tot ik die advertentie zag.

Het is dus louter toeval dat ik bij de brandweer terecht ben gekomen. Dat is ook precies wat Taleb bedoelt met de term steekproefpad. Er zijn vele manieren waarop een leven kan verlopen en dit is de mijne, althans één moment daaruit.

Je ziet een advertentie, wat leuk, reageert erop en wordt aangenomen.

Toen ik hier op de Brandweeracademie kwam, in 1991, ik zat in de 30e, net als Ricardo Weewer, werd mij al heel gauw duidelijk dat de brandweer een mens ziet als een leeg vat. Daar gooi je vervolgens heel veel brandweerkennis in, uit een etteloze rij rode mappen die door Jules in elkaar werd gekopieerd.

Als de kok vrij had, maakte Jules ook de andijviestamppot voor het avondeten.

Je schopt er een paar keer flink tegenaan, dat lege vat, en af en toe even lekker uitschelden. Dan komt het vanzelf goed, dacht men toen.

Voor de ouderen onder ons, ik noem Ed H, Toon J en Jan N. Dan weet u precies wat ik bedoel.

Keertje laten zakken op een brandweerexamen nog, daar worden ze nederig van.

En klaar is je brandweermens. Blussen maar.

Ik herinner mij een tussentijdse beoordeling door deze instructeurs, één van de vragen was of ze mij in hun korps zouden willen hebben. Niet alleen mij natuurlijk, de vraag gold voor iedereen van de opleiding.

Mij wilden ze niet.

En als het dan toch echt moest, zei Jan, dan misschien maar bij O&T. Daar kon ik het minste kwaad.

De menskant van de brandweer.

Een jaar later stond ik glimlachend in de kantine van de gasfabriek in Amsterdam en drukte Jan de hand. “Dag collega”, zei ik, “daar ben ik dan. Maar niet bij O&T.”

Jan wist nergens meer van.

Dat is trouwens niet zo gek. Een mens onthoudt gemiddeld maar zo’n 20% van wat er in een gesprek wordt gezegd. Na een dag is dat nog maar 6%.

Stel je eens voor dat je OvD bent en van alle bevelen die je geeft wordt maar 20% onthouden. Want dat is de consequentie van dit fenomeen. Dan is het toch een wonder dat er nog zo veel geblust wordt zonder al te grote problemen, nietwaar?

Menskant van de Brandweer
Het eerste deel van het programma, van rechts naar links: uw dagvoorzitter, Gerard Bouwmeester en Ricardo Weewer.

Ook dat is de menskant van de brandweer.

Omdat ik maar 10 minuten heb, zal ik u mijn wittebroodsweken bij brandweer Amsterdam verder besparen. Dat alleen namelijk is al genoeg voor een heel congres. Ik zal voor nu volstaan met de opmerking dat ik toen niet beter wist. Ik was een leeg vat waar je heel veel in kon gooien.

Paar keer tegen schoppen, af en toe even uitschelden. En blussen maar.

Dat ging goed tot het fout ging. Fout ging het op 19 april 1995. Ik was drie maanden chef van de derde sectie toen ik drie mensen uit mijn team verloor.

Bert, Joan en Rob.

Natuurlijk wist ik dat brandweer een gevaarlijk beroep was. Maar dat je er dan ook echt dood van kon gaan is heel wat anders. En dat ze dan zo dicht bij jouw dood gaan is nog weer heel wat anders.

Daarna: regelen, opvangen, korpseer, onderzoek, herstellen en doorgaan. En nog veel meer. Mijn lege vat vulde zich snel.

Ook al was dit een levensveranderende gebeurtenis, ik wil er niet in blijven hangen. Want voor nu gaat het om wat anders.

Namelijk, dat ook dit een menskant van de brandweer is.

Bent u daar klaar voor, als het morgen in uw korps gebeurt?

Ik kom nu dichtbij de kern van mijn betoog. En dat is het verschil tussen de dingen en de mensen.

Tijdens Covid vroegen veel mensen aan mij of dit nu een Black Swan was. Nee, zei ik, de pandemie op zichzelf niet. De reactie van de mensheid erop wel.

Dat er een vliegtuig op de Bijlmer stort is geen Black Swan. Hoe mensen er mee om gaan wel.

Dat er een vuurwerkdepot ontploft is geen Black Swan. Hoe mensen er mee om gaan wel.

Wanneer gaswinning leidt tot bodemverzakking en aardbevingen is dat op zichzelf geen Black Swan. Hoe mensen er mee om gaan wel.

Dat er asielzoekers in grote getale naar Nederland komen is geen Black Swan. Hoe mensen er mee om gaan wel.

Het gaat er niet om wat je overkomt, het gaat er om wat je er mee doet.

Dat is de kern van de dingen en de mensen.

Het gaat niet om wat er gebeurt, maar om wat je er mee doet.

Je kan elke brand blussen met 2, 4 of 6 mensen, 10, 12. Wat je wilt. De keuze is menselijk gedrag.

Of je in 6 minuten bij een brand moet zijn, of 12, of 18, het is geen natuurwet. Het is menselijk gedrag.

Inclusiviteit, menselijk gedrag.

Vrijwilligers bij de brandweer. Menselijk gedrag.

Omgaan met schokkende gebeurtenissen. Teamspirit. Bevelvoering. Besluitvorming onder tijdsdruk. Wel of niet opschalen. Toekennen van jubilea. Korpsavonden. Uniformdracht. Meedoen aan de Hoogvliegers. Interview voor de schoolkrant. Broodje kroket bij de oefening regelen of moeten ze zelf maar iets meenemen.

Allemaal menskant van de brandweer. De enige kant van de brandweer.

De Wolf van Max Pam

De Wolf van Nederland is een boek van Max Pam, dat bestaat uit een verzameling columns en toespraken uit de afgelopen twintig jaar. Hij schreef veel over wat mij ook bezig hield en houdt. Dat maakt De Wolf een aangename trip down memory lane. Herinneringen ophalen met een boek.

De Wolf van Max Pam
Ik las de Wolf van Max Pam voor een groot deel tijdens een wandelvakantie in Sluis. Een aanrader, net als het lokale blond ‘Jantje van Sluis’

Toen ik in 1991 aan de slag ging bij de brandweer in Amsterdam lukte het mij in betrekkelijk korte tijd er ook woonruimte te vinden. Toeval uit een spelonk in mijn netwerk, met een klein addertje onder het gras. Het aan mij verhuurde pandje had weliswaar de prijs van de vrije markt, maar niet het benodigde aantal punten.

Bijna had de huurcommissie mij er daarom weer uitgegooid, maar vond dat gezien mijn functie op dat moment niet ‘opportuun.’

Ik kon echter geen aanspraak maken op huurverlaging, dat dan weer niet. Zo gaan die dingen.

Maar goed, mijn Amsterdamse avontuur kon beginnen. Om mij helemaal onder te dompelen in mijn nieuwe stad nam ik ook een abonnement op het Parool en keek ik vaak AT5.

Zo leerde ik Max Pam kennen. Journalist, schaker en programmamaker.

Ik werd een trouwe kijker van De Woestijn Leeft. In dat programma liep Pam samen met Jeroen Henneman door de stad en liet op satirische wijze zien hoe slecht de boel werd onderhouden en wat voor troep het eigenlijk is. Toen ik dit blog schreef bleek er net een jubileumuitzending te zijn gemaakt. Kijk maar.

De originele reeks werd gemaakt onder regie van Theo van Gogh en ook Theodor Holman had er iets mee te maken, al weet ik niet meer wat. Voor mij was dit kwartet vrije geesten een openbaring. Ze gingen er in hun werk hard in, raakten met iedereen gebrouilleerd, maakten dat soms weer goed, maar altijd stonden ze voor het vrije woord.

Of het nu links of rechts was.

Ik was het lang niet altijd met ze eens, maar het ging wel ergens over. Er staat ook nergens geschreven dat je alleen kunt leren van mensen wiens mening je ondersteunt. Juist andere invalshoeken brengen je op andere gedachten. Daarom las ik Pam altijd graag. En nog steeds.

De Wolf van Nederland bevat een selectie uit zijn werk van de afgelopen twintig jaar. Het begint met de toespraak bij de dood van Martin van Amerongen, ook zo’n erudiet persoon die node gemist wordt en gaat dan via allerlei columns, overpeinzingen en redes naar zijn laatste zelfportret uit 2022.

Veel vrienden zijn dood. De overgeblevenen zijn me te dierbaar om ruzie mee te maken.

max pam

Vanaf het begin van het boek ervaarde ik het als een trip down memory lane. In elk stukje zit wel iets dat een herinnering oproept. De brand bij de TU Delft komt aan bod (vooral omdat Pam het zo’n afschuwelijk gebouw vindt), de rechtszaak tegen Mohammed B., fanstukjes over W.F. Hermans, mopperstukjes over Geert Mak, herinneringen aan Theo van Gogh en mooie eerbetonen aan A.D. de Groot, de schaakpsycholoog die ook op deze website terug te vinden is.

Zelfs Wagenaar komt voorbij, in de rechtszaak tegen Demjanjuk. Ook die staat al op Rizoomes, onder andere in dit blog over de gijzeling van het nieuws.

Ronduit hilarisch is een column uit 2004 over Godslastering. Die gaat over een poging van minister Donner om de wet op Godslastering aan te scherpen. Pam schrijft dat ze er bij de NCRV moeite mee hadden om het onderwerp te bespreken, met name omdat sommige woorden dan uitgesproken moesten worden die eigenlijk niet gezegd mochten worden.

Dat deed onweerstaanbaar denken aan de tijd dat een regisseur bij de NCRV geen ‘cut’ mocht roepen. Bij de NCRV riep men ‘pats’. Nederland verlangt terug naar het pats-tijdperk.

Martin Bril

Pam besteedt een paar columns aan Martin Bril, die ongeveer gelijktijdig met hem ziek werd in 2002. Waar Pam er weer bovenop kwam, was het voor Bril in 2009 einde wedstrijd. Ik weet dat nog goed, Bril was voor mij het voorbeeld hoe je columns moet schrijven. Ik heb menig verhaaltje op zijn stijl geschoeid, voor ik mijn eigen manier had gevonden.

Zouden mensen Martin Bril eigenlijk nog wel herinneren?

In Etalagebenen, een bundeltje van Bril uit 1998, staat zomaar een brand beschreven waar ik OvD was. Amsterdamse middelbrand in een illegaal Chinees gokhuis. Toen ik ter plaatse liep kwam ik Ad Smit tegen het lijf, commissaris van politie die ik kende uit de lange avonden wachten in de Arena. “Doe vandaag maar niet zo heel erg je best, Ed,” zei hij grijnzend, “van mij mag die keet tot de grond toe afbranden.” En weg was hij.

Dit vond Bril ervan:

“Adembenemend gezicht. De mannen die uit deuren vallen. Helmen op. Slangen die worden uitgerold. Het opgewonden schetteren van de mobilofoon. Het eerste water dat zich exploderend een weg baant door de nog platte slangen. Bam, daar is het. Spuiten maar. Nog meer brandweerwagens, nog meer mannen, steeds meer rook. Brandbestrijding in volle vlucht. Het gaat zo snel dat het een wonder mag heten dat af en toe nog eens iets helemaal uitbrandt.”

Kennelijk bleef Bril lang hangen. Aan het einde van zijn verhaaltje schrijft hij:

Het was in de loop van de dag dat de werkelijkheid uit het beeld begon weg te zakken. Een vreemde gewaarwording, maar niet onaangenaam. Aan het einde van de rit was het of er niets was gebeurd.

martin bril

Precies dat ervaarde ik bij het lezen van de Wolf van Max Pam. Na zo’n 400 pagina’s verleden in de herhaling was het net of de werkelijkheid uit beeld begon te zakken. Heel even was er alleen maar geschiedenis waar nog een hele toekomst aan vast zou zitten. Toen het boek uit was, was het weer keihard hier en nu.

Een vreemde gewaarwording. Maar niet onaangenaam.

Regressie naar het gemiddelde in de oefenpraktijk

Regressie naar het gemiddelde zorgt ervoor dat de trainingsresultaten van een groep of een persoon zich uiteindelijk rondom een gemiddelde groeperen. Uitschieters naar boven of beneden zijn dan niet de voorbode van nieuwe extremiteiten, maar gewoon toeval. Het wordt vanzelf weer normaal. De vraag is wat dat betekent voor de oefenpraktijk. Als iedereen uiteindelijk toch gemiddeld scoort, wat is dan nog het nut van een trainer / instructeur?

Instructeur met piloot in opleiding op de Nationale Luchtvaartschool, 1933. Foto ANP

Eén van de kleine heimelijke genoegens in dit leven is het meespelen met de app van ‘Weet ik veel’, de kennisquiz met Beau van Erven Dorens. Bijna elke zaterdagavond zitten we voor de buis en beantwoorden dan alle vijftig vragen.

De eerste keer haalden we een 7.6, gevolgd door een 8.4 in de week erna. Daarna was het over met de pret en zakte de score weer, om uiteindelijk na een nieuwe opleving rond de 7,5 uit te komen. Ook de twee uitslagen die niet op dit lijstje staan scoorden om en nabij de 7,5.

Als ik niets nieuws doe, zal het tot in de eeuwigheid waarschijnlijk zo blijven.

Dat nu is regressie naar het gemiddelde in de praktijk. Ook wel bekend als regression tot the mean. In een toevallige reeks zullen de resultaten zich altijd groeperen rondom een gemiddelde uitslag. Extreme afwijkingen blijven mogelijk, da’s logisch, maar zullen zich uiteindelijk ook weer voegen naar dat gemiddelde.

Het fenomeen is in de praktijk soms lastig te begrijpen, omdat toeval er een grote rol in speelt. Correlatie dus, toevallige samenloop. Weer even naar die kwis. Als er toevallig vragen inzitten over Netflix, influencers of hedendaagse popmuziek scoor ik laag. Maar ik weet dan weer wel wie de term treurbuis bedacht en wat interbolegerend betekent.

Toeval dus, binnen de grenzen van je algemene ontwikkeling.

Omdat mensen een slechte intuïtie voor statistiek hebben, maak je al gauw onbewust denkfouten. Zo is gemiddelde niet hetzelfde als fifty-fifty. Als 2 teams meerdere keren tegen elkaar spelen is het gemiddelde niet automatisch evenveel winst en verlies voor beide partijen.

Ook niet vergeten: regression to the mean doet het wel in Mediocrestan, maar niet in Extremistan.

Kahneman’s piloten

Toch menen veel mensen dat er een causaal verband bestaat tussen hun handelen en een goed resultaat. Ook als dat goede resultaat van een ander is, die jij toevallig getraind hebt. Anders gezegd: dankzij hun begeleiding scoorde de kandidaat beter.

Denken ze.

Het mooiste voorbeeld dat ik daarvan ken komt uit Thinking Fast and Slow, van Daniel Kahneman. Ook in het Onwaarschijnlijkheidsprincipe wordt deze casus genoemd. Voor het gemak maakte ik een fotootje van de betreffende tekst, hoef ik het niet over te typen.

Toen ik dit las moest ik gelijk denken aan de brandweeracademie, al die instructeurs die tierend achter je aan liepen als je het volgens hen niet goed deed. Daarna nog een keertje doen, lukte het wel. En de keer erop weer niet. Het was om gek van te worden, soms.

Uiteindelijk kwam het toch goed.

Maar, zo weet ik nu, dat kwam niet alleen maar door gillende instructeurs. Het was regressie naar het gemiddelde in de oefenpraktijk. Als je maar lang genoeg dooroefent, ontwikkelt zich vanzelf de normaal die past bij jouw talent en de geïnvesteerde tijd. De vorm van de dag en toevallige omstandigheden bepalen verder de afwijkingen van je gemiddelde score; het is niet elke dag feest. Of ellende.

Dat kan zich dan als volgt ontwikkelen in een trainingssituatie; een fier blauw lijntje dat steeds beter scoort. Uiteindelijk komen mensen vanzelf op hun OK-plateau terecht, waarna de verdere verbetering afvlakt en meestal zelfs helemaal stokt.

Tenzij je erin blijft investeren. Met goede instructeurs. Die de regressie naar het gemiddelde trotseren. Dat is de ‘deliberate practice.’

Over wat een goede instructeur is zijn boeken vol geschreven. Ik ga dat hier niet over zitten doen, noch verbeteren. Maar ik kan wel enkele ervaringen uit mijn eigen oefenpraktijk aanstippen waarvan ik heb gemerkt dat die er echt toe doen.

Goede instructeur

Er zijn een paar punten die van een instructeur een goede instructeur maken.

  • Ten eerste je hard skills. Je hoeft niet de beste in je vak te zijn geweest om anderen te kunnen instrueren, maar als je er niets van weet kun je anderen niet helpen echt goed te worden.
  • Instructie en trainen is niet alleen maar vorm. Het is ook inhoud, je bent de bekwamere ander, zoals ik in dit blog over de oefenkeuken schreef. Ik vind het wat dat betreft zo nu en dan onbegrijpelijk wie er allemaal als trainers crisismanagement voor een groep worden gezet.
  • Helemaal als er geëvalueerd wordt met geeltjes. Doe dat niet. Stel in plaats daarvan vragen. Laat bijvoorbeeld de 5 x Waarom los. Niet om gelijk te krijgen, maar om het scenario te analyseren en inzicht te krijgen in besluitvorming.
  • Een trainer of instructeur is er om het leerproces van een ander te begeleiden. Dat betekent niet dat je de hele tijd laat zien hoe het beter moet; het gaat niet om jou. Het betekent wel dat je je inleeft in de ander en helpt met het zelf laten uitvinden.
  • Of zoals de acteur Jack Wouters het laatst in een interview zei: “Ik kan anderen beter maken’, zegt hij, ‘voel perfect aan wanneer je iemand met rust moet laten, of juist moet stimuleren. Tips geven, een compliment over een scène. Of gewoon even aaien, haha: ‘Ik vind het zo leuk om met je te werken.’
  • Grappig genoeg zegt Wouters in het zelfde interview over zichzelf dat ie anderen nodig heeft om ook zelf beter te worden. “Op de een of andere manier ben ik zelden tevreden met wat ik heb gedaan. Omdat ik ergens wist: ik kán beter. Maar wie krijgt mij zover? Dan heb ik toch anderen nodig.”
  • Overigens is Wouters 65 jaar oud. Mooi om te zien dat ie zich nog steeds wil verbeteren in zijn vak. Dat is de spirit om het OK-plateau te doorbreken.
Instructie op de Nationale Luchtvaartschool met een Koolhoven lesvliegtuig. Schiphol, 1933. Foto ANP
  • Wat een goede instructeur ook moet doen: een veilige omgeving creëren. Dat betekent niet dat je alle risico’s moet voorkomen en iedereen overal positief in moet bekrachtigen. Het betekent dat je de butsen managet die een training oplevert. Voor de buts en na de buts.
  • Tot slot: een goede instructeur varieert en is in de keuze van bijvoorbeeld scenario’s onvoorspelbaar. Je moet de aannames van de cursisten en kandidaten onder spanning zetten, ze confronteren met hun eigen fundamental surprise, zugzwang en af en toe zelfs een Kobayashi Maru.

Terug naar de vraag aan het begin van dit blog: wat is het nut van een instructeur als er sprake is van regression to the mean?

Het antwoord daarop is een paradox. Zonder een goede trainer / instructeur worden de prestaties van mensen niet echt veel beter, maar je moet niet denken dat een heel goed resultaat jouw verdienste is.

Daar staat dan tegenover dat een slecht resultaat ook niet aan de trainer / instructeur te wijten is. Als het uiteindelijk maar weer wel beter wordt, natuurlijk. Het feit dat regression to the mean bestaat, betekent namelijk niet dat je een goede trainer bent.

Ik zei al, het is een paradox. Maar een goede instructeur komt daar wel uit.


Dit blog is een spin off van de recensie over het Onwaarschijnlijkheidsprincipe. Daar vind je meer achtergrond over de statistiek achter onwaarschijnlijke gebeurtenissen.

Doctrine Brandbestrijding

De lectoren brandbestrijding publiceerden begin januari 2023 een nieuwe versie van de Doctrine Brandbestrijding. Dat is een mooi document geworden, constateerde ik na lezing, dat elk brandweermens zou moeten lezen. Tegelijkertijd is het nog niet perfect, vooral de strategische doctrine heeft ruimte voor verbetering. Maar goed, leren is dan ook verbeteren, niet klaar zijn.

Het was ergens in de derde week van januari dat de lector brandweerkunde mij welgemoed een appje stuurde. “Ja hoor! Daar is ie dan.” Met daaronder een linkje naar het document van de vernieuwde doctrine brandbestrijding.

“Mooi man,” antwoorde ik hem. “Vanavond ff uitchecken. Met misschien wel een blogje.”

Het was eigenlijk louter toeval dat ik in diezelfde week al een blog klaar had staan over het beperken van ruis in de besluitvorming van experts, met daarin een link naar de sturingsdriehoek. Die komt namelijk ook terug in de vernieuwde doctrine brandbestrijding, maar dat wist ik toen nog niet. Hier vond zich dus een toevallige connectie die goed uitpakte.

Niet dat het wat uitmaakt, want die vernieuwde doctrine is uit zichzelf al de moeite waard om iets over te schrijven. Net als de Toekomstverkenning Crisisbeheersing dat was, nog zo’n goed document uit de NIPV stallen. Als zich dit zo voortzet, dan bevestigt de NIPV zijn belang voor de ontwikkeling van het vakgebied crisismanagement en publieke veiligheid.

Die meerwaarde zit mijns inziens voornamelijk in de concrete toepasbaarheid van wat het NIPV maakt. Dat gebeurt namelijk vrijwel nergens anders op dit vakgebied. Universiteiten richten zich immers op het wetenschappelijke discours en hun output is lang niet altijd direct bruikbaar. Dat gat tussen wetenschap en praktijk vraagt om een vertaling naar doctrines, richtlijnen en principes en dat is wat het NIPV steeds beter lukt, zo blijkt.

En dan heb ik het nog niet eens gehad over hun inspanningen en impact op het dossier natuurbrandbestrijding. Ik zeg lekker bezig, daar in Arnhem.

Doctrine Brandbestrijding

Goed, terug naar de doctrine zelf. Ooit hadden we daar de oneliner voor ‘De theorie achter het brandweervak.’ Dat was omstreeks 2009. Als ik daar nu naar terugkijk probeerden we eigenlijk de brandbestrijding zodanig in te richten dat de ruis in de besluitvorming onder tijdsdruk en de commandovoering zou afnemen. Al noemden we het toen niet zo. Precies waar het blog ‘Kahneman’s Ruis’ over gaat.

De zes regels van de beslissingshygiëne zijn mijns inziens dan ook direct toepasbaar op de bevelvoering binnen de brandweer. Het kwadrantenmodel bijvoorbeeld past prima in regel 2, ‘Denk statistisch en kijk met een externe blik. Bekijk besluiten vanuit een klasse van gelijkvormige incidenten en niet als unieke casus.” Dat is wat de Sturingsdriehoek bijvoorbeeld doet, door incidenten te vertalen naar drie klassen: standaards, standaardafwijkingen en afwijkingen.

Vuistregels uit de doctrine. Hier mogen er meer van komen

Of regel 3, ‘Structureer oordelen door ze onder te verdelen in afzonderlijke taken’. Hakken in vakken en zagen in lagen is een manier om dat te doen, net als de principes uit situationele commandovoering.

Dat je nu met terugwerkende kracht deze elementen van de doctrine brandbestrijding kunt vertalen naar de zes regels van Kahneman toont wat mij betreft aan dat de basis van de doctrine solide is. De vertaling van wetenschap naar richtlijnen is in die zin dus geslaagd en dat maakt het tot een waardevol document.

Operationele doctrine

Eerlijk gezegd is dat het beste gelukt in de operationele kant van de doctrine brandbestrijding. Ik heb daar met plaatsvervangende trots de stukken gelezen over de preferente inzettactiek van de offensieve buitenaanval en het antiventilatie regime. Om maar eens twee kroonjuwelen te noemen.

Visual Note van Wendy Kiel over de Rode Kroonjuwelen, de lectorale rede van Ricardo Weewer

Echt mooi hoe wordt beargumenteerd dat je meer tijd hebt om te beslissen dan we vroeger dachten, dat branden met een buitenaanval niet naar binnen worden gejaagd, dat je voldoende koelend vermogen moet hebben om in te zetten en daarna pas blusactie onderneemt. En dat je voorzichtig moet zijn met ventileren. Plus nog heel veel meer, lees dat vooral zelf.

Zowel de teksten zelf als de wetenschappelijke feiten die gehanteerd worden zijn overtuigend en geven het vertrouwen dat je de goede dingen aan het doen bent. Juist vanuit dat wetenschappelijk kader zou je verwachten dat er ook iets in zou staan over het aflegsysteem dat past bij de preferente inzettactiek. Hoeveel mensen heb je nodig voor zo’n inzet en hoe snel heb je dan, als standaard, de eerste straal op het vuur? Een beetje zoals de Fireground Field Experiments ooit zijn opgezet.

Maar daar vind je dan weer niets over, zo bleek mij na een grondige search. Het woord tankautospuit komt er één keer in voor, TAS geen één keer net als TS4 en TS6. Bezetting kom je ook maar één keer tegen en het woord aflegsysteem zul je tevergeefs zoeken. De discussie over de voertuigbezetting is dus zorgvuldig ontweken.

Ik vind dat wel jammer. De gegevens uit de operationele doctrine zijn zo hard dat je ook de minimum bezetting van een voertuig zou kunnen uitrekenen die je nodig hebt om een standaardbrand te bestrijden. Dan voorkom je een amalgaam aan TS2, TS4 en TS6 met allerlei vormen van narijders en aanverwante voertuigen, zelfs met verschillende opleidingsniveaus. Het is immers juist de kracht van een doctrine om de ruis in besluitvorming te verkleinen en niet duizend bloemen te laten bloeien.

Want dat komt de veiligheid niet ten goede. Ik schreef daar ook al eens over in het blog over afdrijvende veiligheid bij de brandweer. Dat blijft natuurlijk een punt van aandacht.

doctrine brandbestrijding
De Basisprincipes gecombineerd met het kwadrantenmodel. Figuur afkomstig uit de publicatie

Als je dan zo’n bezetting even doorrekent met opkomsttijden kom je tot een totaal minimum aantal  aan brandweervoertuigen en mensen dat je in Nederland nodig hebt voor de meest basale vorm van brandbestrijding. Dus zonder extra’s aan grootschalige inzet, natuurbrandbestrijding en gelijktijdigheid. Op basis daarvan kun je vaststellen of je die basisnorm haalt, of dat er een gat zit.

Zoals met leraren bijvoorbeeld ook gebeurt. Daar hebben we er dan 10% van tekort, las ik. Dat is niet goed natuurlijk, maar wel duidelijk. Zo’n norm missen we voor de brandweer.

Strategische doctrine

En dan raak je aan de strategische doctrine. Want daarin schrijf je mijns inziens wat het doel is van de brandweer, wanneer je succesvol bent en hoe je dat meet. Bijvoorbeeld gerelateerd aan het aantal doden per jaar, of het vertrouwen dat de Nederlandse bevolking in de brandweer heeft. Om maar eens wat te noemen.

Tot hoe ver reikt de inspanningsverplichting versus resultaatsverplichting bij de brandweer? Wat vermag de samenleving van de brandweer verwachten bij dit soort branden als bij verffabriek Sikkens in 1968? Dat zijn vragen voor de strategische doctrine.

Natuurlijk schrijf je daar ook iets in over gewenste sterkte en actuele sterkte. Want dat bepaalt de slagkracht en paraatheid van de beschikbare eenheden. Het zegt ook iets over redundantie, de extra’s die je hebt aangelegd om onvoorzienbare situaties te bestrijden, Black Swans.

In zo’n strategische doctrine zou je mijns inziens ook iets moeten opnemen over de betekenis van de rol van de brandweer in de samenleving. Sensemaking dus.

Duiden.

Dat is een niet-materiële paragraaf die gaat over het vertrouwen van mensen dat er iemand is die over je waakt en die je komt redden als het nodig is. Waardoor mensen de risico’s durven te nemen die nodig zijn om de samenleving draaiende te houden.

Zo houdt die (nu nog virtuele) brandweer ook in de gaten of de risico opleverende activiteiten voldoende beheerst zijn, zowel preventief als repressief. Waarbij de norm niet een abstract getal is als 10-6 maar een vertaling van begrippen als voorzienbaarheid, bestrijdbaarheid en proportionaliteit. In acties van de brandweer, met skin in the game.

Zoals de strategische doctrine nu is ingevuld komt het mij vooral voor als een combinatie van wetteksten uitleggen en het presenteren van tactische concepten als de vlinderdas. Niet dat zulks onbelangrijk is, maar het is niet strategisch; het is tactisch. En moet dus in een ander hoofdstuk.

Levend document

Is dat erg? Nee, dat is niet erg. Het zijn ontwikkelstappen, richting voor een volgende versie. De doctrine is een levend document, zo schrijven de brandweerlectoren, en wordt dus steeds een beetje beter. Ik sluit mij daar van harte bij aan. Het is niet in één keer klaar, het is zelfs nooit klaar.

Daarbij vormt de brandweer de doctrine, net zoals de doctrine de brandweer vormt. Het is deze interactie tussen theorie en praktijk wat een organisatie lerend maakt, zo mooi uitgebeeld door de leercyclus van Kolb. Je moet dingen bedenken, uittesten, evalueren en verbeteren. Daarna weer van voren af aan, maar op hoger niveau. Net als levels in een game.

Impressie van de Nederlandse Defensie Doctrine. Dat is een mooie inspiratiebron voor de verdere ontwikkeling van de brandweerdoctrine. Natuurlijk heb ik de quote van Clausewitz niet voor niks duidelijk zichtbaar gehouden. Dat lijkt verdraaid veel op Prohairesis.

In de huidige versie is dat met name geslaagd in de operationele doctrine, waarin de basisprincipes zijn verwerkt, de situationele commandovoering en resultaten van het onderzoek naar brandverloop. Alleen daarom al zou elke brandweerman de vernieuwde doctrine brandbestrijding moeten lezen.

Daar hoort vervolgens huiswerk bij. Hoe wordt de doctrine beter? Wat mist er nu nog in? Voer die discussie in je ploeg, in je korps. En stuur de resultaten naar de afdeling onderwijscontent van het NIPV, onder vermelding van Doctrine Brandbestrijding. Wie nu niks doet, kan straks niet zeggen dat er niet naar hem geluisterd is. Vind ik dan, hè, want zoiets zouden de lectoren natuurlijk nooit zeggen.

Dit blog is dan mijn inzending. Kan ik er de volgende keer met een gerust hart weer wat van vinden.

Grenfell Towers: Catastrophe and Systematic Change

Catastrophe and systematic change is een boek op het grensvlak van veel disciplines die allemaal met veiligheid te maken hebben. Aan de hand van de gebeurtenissen in de Grenfell Towers onderzoekt Gill Kernick waarom we niet leren van dat soort ongevallen en wat er nodig is om de boel na een catastrophe in beweging te krijgen. Dat is nogal wat, zo blijkt.

In een update van 5 februari 2023 komen ook de repressieve consequenties van de Grenfell Towers aan de orde. Opmerkelijk veel brandweermensen krijgen met ernstige ziekten te maken. Deze update staat onderaan het blog.

Tussen 2011 en 2014 woonde Gill Kernick op de 21e verdieping van de Grenfell Towers. Ze kende alle bewoners van die verdieping, waarvan er zeven omkwamen bij die enorme brand op 14 juni 2017. In totaal overleefden 72 mensen de ramp niet.

Grenfell Towers Catastrophe and Systematic Change

Kernick werkt als safety consultant in Engeland en heeft met die achtergrond een boek geschreven over de Towers. Catastrophe en Systemic Change heet het. Haar boek gaat niet zozeer over de brand zelf, als wel over hoe er systematisch met veiligheid wordt omgegaan.

En dan vooral met het niet-leren van voorgaande incidenten. Kernick schrijft dat Grenfell namelijk niet op zichzelf staat, maar gewoon één van de vele onveilige gebouwen is in Engeland.

Onderzoek als afleiding

Ze stelt twee vragen centraal:

  • Waarom leren we niet van eerdere ongevallen?
  • Wat hebben we nodig om een systemische verandering door te voeren?

Gelijk in de inleiding zet ze de boel al op scherp. Ze schrijft dat ze had verwacht dat haar onderzoek zou aantonen dat de regelgeving niet klopt, er slecht wordt ingekocht door bouwbedrijven, de supply chain structureel hapert en bestuurders niet begrijpen wat kleine kans groot gevolg incidenten (KKGG) betekenen.

“But I had not anticipated concluding that we should not rely on those in power to affect change and had not foreseen that the system is perfectly designed to ensure that we do not learn. I had not envisagerd the depths of the failings of governance and accountability, or how entangled political agenda’s and power are with our failure to learn. I had not anticipated how much an obsession with blame or blame avoidance drove the lack of poltical intent or will to ensure meaningful and systemic change.”

Eerlijk gezegd verbaasde mij haar verbazing. Alhoewel ik natuurlijk niet voor Engeland kan spreken omdat ik er te weinig van weet, zie ik in Nederland al jaren de tendens dat onderzoeken niet bedoeld zijn om van te leren, maar om de ontstane overdruk in de samenleving beheerst te laten afblazen.

Zelfs bij de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) is dat te zien, die na de vlammende start onder Pieter van Vollenhoven werd opgezadeld met ‘Rijksmanager van Alles’ Tjibbe Joustra en daarna mocht fungeren als parkeerplaats voor Jeroen Dijsselbloem tot die wat naar zijn zin had gevonden.

Brand in de Grenfell Towers. Foto Natalie Oxford (onder CC4.0)

Het belooft weinig goeds voor de toekomst. En dan heb ik het nog niet eens over de niet-onafhankelijke positie van de Rijksinspecties en de afwezigheid van een kaderwet over onafhankelijk onderzoek.

Onveilige Grenfell Towers

Terug naar de Grenfell Towers. De flat stamt uit 1974 en is zo’n 67 meter hoog. Er zijn 24 verdiepingen met in totaal 120 appartementen. In de periode tussen 2012 en 2016 werd het gebouw gerenoveerd. Maar totaal onveilig.

Eerlijk gezegd was ik nogal flabbergasted dat dit zo is uitgevoerd.

Zonder volledig te zijn noem ik een aantal factoren die hebben bijgedragen aan de extreme brandontwikkeling:

  • Het belangrijkste is de bekleding die tegen de originele gevel is aangebracht. Niet alleen was die zelf ontvlambaar, maar het bevatte ook materialen die tijdens brand smolten en daarmee ook branduitbreiding veroorzaakten naar beneden.
  • De raampartijen werden na bevestiging van de nieuwe bekleding naar buiten geplaatst en vast gelijmd. De beglazing zelf was brandbaar en niet bestand tegen branduitbreiding via de gevelbekleding. Als gevolg daarvan sloeg de brand van buiten naar binnen toe.
  • Daardoor faalde het brandbeveilingsconcept, dat was gebaseerd op brandbestendige compartimenten en een ‘stay put’ strategie. Niet vluchten, maar overleven in een veilige omgeving was het idee. Maar al twintig minuten na de brandmelding faalden de eerste compartimenten.
  • De deuren op de verdiepingen waren niet zelfsluitend en bovendien slecht 15 minuten brandwerend. Daardoor sloeg de brand op veel plekken naar binnen via de centrale stijgpartij.
  • De brandweerlift was die avond niet beschikbaar. De brandweermensen moesten dus met de trap naar de bovenste verdiepingen. In volle bepakking.
  • Hoewel een natte stijgleiding voor dit soort gebouwen verplicht is, bleek er alleen een droge stijgleiding te zijn.

Verantwoordelijkheid

Je kan hier nu een technisch verhaal ophangen over alle lines of defense die faalden en wat de relatieve bijdrage van de afzonderlijke doorbraken aan het totale inferno is geweest, maar dat is niet de kern. De kern is dat een bedrijf of een opdrachtgever willens en wetens zo’n brandonveilig gebouw in elkaar laat zetten.

Tegen zoveel cynisme kan geen technisch concept of wetgeving op. Als het Museum of Accidents zegt: accidents reveal the substance, dan is Grenfell Towers precies wat daarmee bedoeld wordt. Kennelijk zijn mensen in staat om voor lagere kosten anderen willens en wetens in levensgevaar te brengen, zoals uit het onderzoek naar de Towers blijkt:

The final report describes the culture as a race to the bottom and identifies ignorance, indifference, a lack of clarity on roles and responsibilities and inadequate regulatory oversight and enforcement tools as having underpinned the systemic failure.

gill kernick

Geen van de betrokken partijen heeft enige verantwoordelijkheid geaccepteerd voor de catastrophe. Iedereen verwijst naar een ander en komt daar mee weg, de meesten hebben zelfs geen enige nadelige financiële consequentie ervaren van hun wanbeleid. Geen skin in the game, zou Taleb zeggen, dus dergelijke partijen kan je sowieso nooit vertrouwen.

Relatiemodel van betrokken partijen. Foto uit het boek.

Sensatiezucht voorkomt leren

Ondertussen bleken er nog zo’n 2000 gebouwen zoals de Grenfell Towers in Engeland te staan. Na een eerste haast paniekerige ontruiming van een aantal van dergelijke panden is er uiteindelijk nauwelijks iets gebeurd en zijn de bewoners weer terug naar hun woningen gestuurd.

Ook in Nederland werden enkele gebouwen ontruimd vanwege de brandgevaarlijke gevelbekleding. Hoe het daar nu mee staat is mij verder niet bekend, anders dan dat de discussie volledig uit de media is verdwenen. Tot het ergens weer helemaal mis gaat, dan gaat de schijnwerper er weer op.

Het is deze sensatie gerichte opstelling van de media die er mede voor zorgt dat we niet leren, schrijft Kernick. Zodra het nieuwe er af is verdwijnt het nieuws van de voorpagina’s en niet lang daarna helemaal, om zo nu en dan weer terug te keren bij een herdenking of zo. Hoe de politieke discussie over bouwregelgeving verder gaat wordt in de media niet of nauwelijks gevolgd.

Om systematisch te veranderen en verbeteren gaat Kernick in haar boek diep in op vier aspecten: individuele opvattingen, gedrag, cultuur en systemen. Elk van de vier categorieën werkt ze uit in een aantal deelonderwerpen, waarbij ze er eclectisch op los winkelt bij bekende onderzoekers als Sydney Dekker, James Reason en Dave Snowden.

Het zal dus niet verbazen dat het Zwitserse Kaasmodel voorbij komt, Complexiteit en Cynefin, Human Error, Drifting into Failure en Just Culture. Dat ordent Kernick in een kwadrant, het integrale model van Sustainable Organizational Performance.

Het model van Sustainable Organizational Performance. Foto komt uit het boek

Maar, zegt Kernick, verandering is een dynamiek, een richting. Een model kan dus nooit bestaan uit een rijtje met aandachtspunten alleen. Het gaat ook om de onderlinge verbanden daartussen, de manier waarop de elementen interacteren, welke relaties ze met elkaar aangaan, welke stakeholders betrokken zijn, hoe het proces van wetgeving in elkaar zit, kortom er komt veel (complexiteit) bij kijken.

Daarbij beschouwt ze niet alleen wat richting geeft, maar ook wat richting hindert. Zoals de diverse mythes die in stand worden gehouden. Om er maar eens drie te noemen:

  • Regels zijn een garantie voor veiligheid (dat is een te simpele voorstelling van zaken die voorbij gaat aan de complexiteit en onvoorspelbaarheid van crises),
  • Er kan een perfect error free wereld bestaan (hetwelk impliceert dat het verwijderen van bad apples alle problemen oplost)
  • ‘Zacht op de relatie’ kan geen harde verandering teweeg brengen (wat de verantwoordelijken ontslaat van de noodzaak om leiderschap te tonen en mistige zaken aan het licht te brengen)

Ook deze exercitie brengt Kernick in een kwadrant onder, wat ze het Grenfeld Model voor Systematische Verandering noemt.

Grenfell Towers Model for Systematic Change

Uiteindelijk komt ze in Hoofdstuk zes onder de titel ‘de democratisering van verandering’ tot een serie aanbevelingen aan verschillende stakeholders. Die zie je hieronder.

Ik keek er door mijn oogharen naar en zag eigenlijk maar één aanbeveling: ga allemaal doen waar je eigenlijk voor bent. Met, vooruit dan, misschien als tweede aanbeveling: doe dat in het algemeen belang, niet in je eigen belang. Laat dat Ego nou eens los. Dan verandert er pas wat.

Al met al schreef Kernick een interessant boek waarbij haar persoonlijke betrokkenheid wel degelijk een toegevoegde waarde heeft. Het is haar niet te doen om wetenschappelijkheid of om gelijk te krijgen, het gaat er haar om dat ze de gereedschapskist kan vullen met middelen om de gewenste verandering in beweging te krijgen.

Dat je als gevorderde veiligheidsprofessional daardoor vrij veel basiskennis voorbij ziet komen is niet zo heel erg. Er staat genoeg nieuws tegenover en haar opmerkingen richting media zijn ronduit verfrissend.

Ook de insteek van de factoren die het leren hinderen, zoals de mythes, vond ik een veelbelovende toevoeging. Los van deze inhoudelijke argumenten leest het boek ook lekker weg zonder moeilijk jargon en ben je er in een paar avonden wel doorheen.

Welbestede tijd.


Update 5 februari 2023. Ernstige ziekten bij de brandweer

Nog geen maand na hun inzet bij de Grenfell Towers begonnen diverse brandweermannen te hoesten. Een hoest die niet meer wegging en bekend is geworden als de Grenfell cough, schrijft The Daily Mirror. Veel van hen zaten al jaren bij de brandweer en zagen opeens hun longinhoud sterk verminderen, veroorzaakt door littekens na inhalering van roet en verbrandingsproducten.

Onderzoek aan brokstukken wees uit dat er tot op 200 meter van de woontoren verhoogde concentraties carcinogenen zijn aangetroffen, zoals benzeen. Dat kan nauwelijks verwonderen als je beziet uit welke kunststof materialen de toren was opgebouwd.

Rusten tijdens een inzet. Wat doet dat met blootstelling aan schadelijke verbrandingsproducten?

Plat gezegd: er is die dag een stapel kunststof van 67 meter hoog weggebrand onder de slechts mogelijke omstandigheden.

Met ernstige gevolgen voor de gezondheid. Ruim vijf jaar na de brand is al bij 12 brandweermannen een vorm van kanker geconstateerd die ongeneeslijk is, zoals leukemie en darmkanker. Dat is vermoedelijk pas het topje van de ijsberg.

Een paar observaties uit de krant (dus niet uit een officieel onderzoeksrapport):

  • Er zijn ruim 1300 brandweermensen ingezet bij de bestrijding van de brand en de recovery erna
  • Waar mensen normaliter na zo’n vier uur werden afgelost, deden ze nu soms inzetten van wel acht uur lang. Het dubbele dus
  • Tijdens zo’n dienst waren er ook rustpauzes waarin de kleding niet werd gereinigd. Men zat dicht bij elkaar in vuile bluspakken, zonder ademlucht maar wel met eten en drinken
  • Veel brandweermensen klaagden over roet in hun neus en mond
  • Er was een tekort aan ademlucht. Veel werkzaamheden in de nafase zijn zonder adembescherming uitgevoerd
  • Onduidelijk is of de bluspakken überhaupt wel ontsmet zijn na de inzet, of dat ze die dagen meerdere keren gedragen zijn

Waar dit op wijst is dat de blootstelling aan carcinogene stoffen veel te hoog is geweest. Mensen zijn langer ingezet dan normaal, met giftiger verbrandingsproducten dan normaal en veel extra blootstellingsmomenten door pauzes zonder ontsmetting.

Wat op basis van deze gegevens niet te zeggen valt is of er een zodanige blootstellingspiek is geweest dat men daardoor alleen al kanker is gaan ontwikkelen of dat er sprake is van overschrijding van een langdurig opgelopen dosis gedurende de carriëre.

Het is wel een vraag die van belang is voor een adequaat arbeidshygiënisch regime bij dit soort inzetten van de brandweer.

En er is nog zo’n pregnante vraag. Kennelijk was de omvang van de brand zodanig dat de meest basale hygiëneregels niet zijn toegepast, waardoor dit heeft kunnen gebeuren. Maar wat als dit in Nederland zou gebeuren? Hoe zou hier een inzet zoals Grenfell Towers verlopen?

Degenen die nu zeggen dat dit in Nederland niet kan, moeten alle blogs onder de tag ‘domheid’ lezen.

Alle anderen hebben een huiswerkje. Hoe zouden wij dit doen?


Het blog over de Grenfell Towers is opgenomen in het Boekenblog en in het Museum Of Accidents

Kan de overheid crises aan? Een boekrecensie

‘Kan de overheid crises aan’ is een herziene en uitgebreide versie van het boek ‘Groter denken, kleiner doen’ dat Herman Tjeenk Willink in 2018 publiceerde. De coronacrisis legt een vergrootglas op de scheefgegroeide maatschappelijke verhoudingen, zo stelt hij, en dat maakt de al langer bestaande knelpunten nog pregnanter. Reden genoeg om je af te vragen of de overheid inderdaad in staat is crises te managen.

Tjeenk Willink geeft in zijn boek niet echt een definitie van crisis. Het gaat hem in ieder geval niet om zaken als besluitvorming onder tijdsdruk, brandweercompagnies en de dikke BOB. Dat is niet het crisisvraagstuk waar hij zich over buigt; wel over democratische rechtsorde, gedeelde waarden, legitimiteit van het overheidsoptreden en ruimte voor professionals om hun werk uit te voeren.

Meer precies gaat het over de verhouding tussen overheid, bedrijfsleven en de burgers. Die in de beginzin al op scherp wordt gezet:

Als de coronacrisis één ding duidelijk maakt is het wel dat ook de private sector, als het erop aankomt, sterk afhankelijk is van een goed functionerende overheid. De afgelopen decennia werd het omgekeerde gesuggereerd.

tjeenk willink

Dat is de crisis die Tjeenk Willink in zijn boek bespreekt: een verkeerd gegroeide verhouding tussen overheid, burger en markt. Blijkend uit een teruggetrokken overheid, die essentiële infrastructuur als energie en zorg verregaand heeft uitbesteed en de resterende ambtenaren ging aansturen als een bedrijf. Waardoor de kwetsbare burger het slachtoffer werd van doelmatigheidsdenken en geïnstitutionaliseerd wantrouwen; zie de toeslagenaffaire bij de belastingdienst.

Daarnaast ontstond er een bijna heilig geloof in de markt, die alle maatschappelijke vraagstukken wel zou gaan oplossen. Wie echter denkt dat op prijs alles is te sturen, weet van niets de waarde.

Binnen die steeds krommer trekkende constellatie is tevens zwaar bezuinigd op uitvoerende diensten, zoals de zorg, het onderwijs en de politie. Alsmede op defensie, omdat er aangenomen werd dat er geen oorlog in Europa meer zou ontstaan. Hoe kortzichtig dat was blijkt wel uit de eerste maanden van 2022, zie ook het artikel in de Crisiskrant over ‘de fundamental surprise van het Westen.’ Later zal iemand vast weer het-met-de-kennis-van-nu syndroom uit de kast halen, excuses aanbieden en door willen gaan alsof er niets is gebeurd.

Ook dat is onderdeel van de crisis die Tjeenk Willink in zijn boek haarfijn uit de doeken doet. Zij het in nettere bewoordingen dan ik in dit blog doe. Die keurige fraseringen maakten het boek voor mij niet altijd makkelijk te volgen. Maar toen ik de centrale boodschap van ‘groot denken, klein doen’ eenmaal doorhad bleven de kwartjes vallen. Ik wil dat graag illustreren aan de hand van een voorbeeld over de brandweer.

Brandweercongres

Enkele jaren geleden, misschien wel meer dan tien, werd er op het jaarlijkse brandweercongres een filmpje gepresenteerd met een interview van Mark Rutte. De vraag aan hem was, als ik het me goed herinner, wat de brandweer moest doen om gemakkelijker op de bestuurlijke agenda te komen. Of andere woorden van die strekking.

Rutte keek de vragenstellers met licht ongeloof aan. “Op de bestuurlijke agenda komen? Joh, dat moet je helemaal niet willen. Hoe minder je bij bestuurders op de agenda staat hoe beter het voor je is. Ga lekker brand blussen, dat is veel leuker.” En hij lachte zijn typische Rutte lach, die in die tijd, na al die serieuze premiers ervoor, nog als geinig werd gezien. Dat is nu wel anders.

In de zaal werd gelachen. Ook door mij. Ik was op dat moment nog een hard boiled brandweerofficier. Pas toen ik later buiten de brandweer aan het werk ging, begreep ik dat mijn inslag te technocratisch was geweest om überhaupt ergens buiten het brandweerveld op een agenda te komen. Behalve als er iets ernstigs was gebeurd, dan was er aandacht van buiten. Om de rimpels met veel empathie weer glad te strijken, waarna alles verder bleef zoals het was; elk jaar een beetje slechter.

Groot denken, klein doen

Inmiddels weet ik dat de brandweer wèl op die bestuurlijke agenda moet staan. Niet als brandweer, maar als representant van maatschappelijke veiligheid. Als professionals die iets toe kunnen voegen aan de continuïteit van de samenleving, die weten hoe je met echte risico’s in het wild moet omgaan en die snappen dat veiligheid meer is dan gevaarlijke situaties verbieden en groene-smiley kwartetten.

Tjeenk Willink als informateur in 2017

Tjeenk Willink heeft het dan over groot denken en klein doen. Groot denken is wat anders dan brandveiligheidscontroles lopen, een BRZO inspectie uitvoeren of een regionaal crisisplan opstellen. Dat is klein doen en dat is wel degelijk een belangrijke kwestie. Klein slaat bij Willink namelijk niet op de geringe omvang, maar op de (gewenste) kleine bemoeienis van allerlei bureaucratische regels, procedures en systemen. Ruimte voor de professional, dat is wat dit boek er mee bedoelt.

Groot denken daarentegen gaat over wat voor samenleving je wil zijn. Hoe de Staat, zoals Tjeenk Willink dat noemt, zich verhoudt tot de burgers en het bedrijfsleven. Daarvoor is debat nodig, over de waarden die we met elkaar delen en die we belangrijk vinden in onze democratische rechtsorde. Staat is dus geen management- organisatiemodel, maar een normatief concept, schrijft Tjeenk Willink.

Noodzakelijk debat

“Het gaat om de grondregels voor de wijze waarop de overheid met haar burgers omgaat en burgers met elkaar omgaan. Die grondregels zijn gebaseerd op fundamentele beginselen en waarden die in de loop van decennia, zo niet eeuwen, tot gemeenschappelijke waarden zijn geworden: tolerantie, goede trouw, rechtvaardigheid, redelijkheid, openbare orde en grondrechten.”

En dat debat is stuk, concludeerde ik met Tjeenk aan het eind van dit boek. Door de terugtredende overheid sinds de jaren tachtig is er sprake van een stelselmatige verwaarlozing van politieke visie en discussie. Overheidsbeleid gaat over begrotingsdoelen en koopkrachtplaatjes. Het zijn louter economische vraagstukken geworden, huishoudboekjes. Nergens gaat het meer over die fundamentele waarden zoals hierboven opgesomd. Laat staan dat professionals er aan mee mogen doen.

In het gat dat er ligt springen ondertussen allerlei populisten van links en rechts. Die polariseren de samenleving en zetten groepen tegen elkaar op. Ze beginnen rechtszaken tegen bedrijven en individuele ambtenaren en ministers, cancelen producten, opvattingen en instanties. Steeds vaker worden er mensen bedreigd wiens mening niet bevalt, niet alleen via social media, maar ook fysiek. Zodoende ontstaat het recht van de sterkste en dat staat volgens mij niet in het rijtje gedeelde waarden van onze democratische rechtsorde. Kan de overheid in deze omstandigheden crises aan?

Kan de overheid crises aan?

Het antwoord van Tjeenk Willink is eigenlijk: nee. Om crises aan te kunnen ontbeert de overheid op dit moment de kennis, het draagvlak, de legitimiteit en visie. Dat spitst zich toe op vijf punten, die ik voor het gemak maar even uit het boek heb gekopieerd:

Debat dus, en groot denken. Visies en vergezichten. Dat brengt mij nog een keer terug bij de brandweer en de huidige discussie over de Wet Veiligheidsregio’s. Want voor ik dit boek had gelezen stond ik op het standpunt dat een eigen Brandweerwet te verkiezen was, met daarnaast een Wet Veiligheidsregio’s. Maar nu ben ik daar niet meer zo zeker van. Leidt een specifieke Brandweerwet misschien niet tot vooral klein doen zonder het grote denken? Verwordt de evaluatie van die wet niet te veel tot een managementprobleem, in plaats van een politieke keuze over wat een veilige samenleving is? Hoe kan de brandweer structureel onderdeel uitmaken van het groot denken? Stof tot nadenken, lijkt mij.

Al met al is dit boek, kan de overheid crises aan, voor mij een eyeopener. Lang niet alles is nieuw, maar ik zie nu beter het verband tussen alle ontwikkelingen. Tjeenk Willink maakt een strakke analyse van wat er de afgelopen tientallen jaren langzaam is scheefgegroeid in onze democratische rechtsorde en waarom dat zo’n groot probleem is. Ondanks dat het taaie kost is meen ik dat iedereen die op één of andere manier betrokken is bij crisismanagement voor en door de overheid dit boek zou moeten lezen.

Maar dan ben je er nog niet. Als je één eye opent, zit de andere wellicht nog steeds dicht. Die van mij keek wat glazig voor zich uit en vroeg zich af hoe je dit pad van groot denken en klein doen verder af zou moeten lopen. Wat is de eerste stap die je kan zetten?


Op Rizoomes staan naast de Crisiskrant nog enkele andere blogs met dezelfde thematiek:

Afdrijvende veiligheid bij de brandweer?

Op 14 januari 2022 verscheen er een behartenswaardig stuk van Martin Evers op LinkedIn onder de titel ‘Code zwart in de brandweerzorg.’ Hij signaleert dat in toenemende mate achterdeurtjes worden geopend om onder de wettelijke normen van brandweerzorg uit te komen. Dat ondermijnt de paraatheid, zo schrijft hij.

En voorbeelden van hoe dat dan gaat zijn helaas legio: van het inzetten van brandweerlieden met een niet volledige opleiding – zoals bij wet en regeling vastgelegd -, het meten van opkomsttijden bij aankomst van de SIV, tot en met de opkomsttijden voor de hele regio (ja, zo kun je het begrip locatie ook uitleggen) op de maximale 18 minuten.

martin evers

Hij sluit af met een soort van hartenkreet. “Waarschijnlijk ga ik mij hier heel eenzaam en onbegrepen in voelen. Want ruimte voor de brandweervakinhoud is er nauwelijks nog.”

Geen idee of Martin er van opknapt, maar ik begrijp hem volkomen. En ik ben het ook helemaal met hem eens, dus hij gaat zich er niet eenzaam bij voelen. Daarom dit stukje, weliswaar niet over het brandweervak zelf, maar wel inhoudelijk: veiligheidsinhoudelijk.

Afdrijvende veiligheid

Brandweer Maastricht 100 jaar in 1953. Foto Duinen ANP

Want de tendens die Martin beschrijft is door Sidney Dekkers gedefinieerd als drifting into failure; afdrijvende veiligheid. Dat is een complex van factoren waardoor de veiligheid van een systeem langzaam afneemt zonder dat iedereen dat door heeft.

Elke afzonderlijke factor wordt wel gezien, zoals bijvoorbeeld de ingezette brandweermensen zonder volledige opleiding, maar die worden dan vergoelijkt met als argument dat de rest van het systeem overeind blijft. Dat argument kun je slechts één keer toepassen. Dus niet bij elke andere substandaard situatie die je in je organisatie accepteert.

Normalisation of deviance, noemt Dekkers dat, normalisatie van afwijking. Afdrijvende veiligheid begint dus met het accepteren van een lagere normstelling van middelen, zonder dat je het doel (de opdracht) tegelijkertijd mee verlaagt. Daarmee vergroot je het gat tussen doel en middel.

Dat kan heel lang doorsudderen zonder dat er iets heel erg mis gaat. Afdrijvende veiligheid gedijt namelijk bij organisaties die heel veel dingen goed doen. Zo ontstaat er een incubatieperiode (ja die van Barry Turner) die lang kan gaan duren zonder dat er iets bijzonders gebeurt. In veel systemen is dat aanleiding om nog wat andere normen te versoepelen ook. Niets wijst er immers op dat het niet kan.

Sterker nog, de criticasters van de normalisation of deviance, vaak de vakinhoudelijken, worden in verdachte hoek geplaatst. “Wat zeuren jullie nou, je ziet toch dat het goed gaat. Jullie schrijven met een vork, houden vast aan achterhaalde concepten en gouden standaards. Het kan echt wel wat minder.”

Decompensatie

Brandweer Amsterdam in 1946. Foto Raucamp ANP

En terwijl deze discussie duurt en de incubatieperiode voortsuddert, verandert er buiten je systeem van alles. De polarisatie in de samenleving neemt toe, de energietransitie brengt nieuwe risico’s met zich mee, bouwmaterialen veranderen, bommen en granaten met de jaarwisseling, van alles. Dat leidt er toe dat de opdracht van de brandweer steeds complexer en ingewikkelder wordt.

Er wordt dus feitelijk steeds meer gevraagd, maar minder gegeven. Het gat tussen doel en middel groeit, langzaam maar gestaag. Het elastiek komt steeds strakker te staan en dat maakt het systeem fragiel, in de terminologie van Taleb. Dat is afdrijvende veiligheid.

In het artikel ‘Drifting into failure: theorising the dynamics of disaster incubation’ noemt Dekkers drie generieke redenen waarom een systeem faalt:

  • De onderdelen die zich moeten aanpassen aan veranderende omstandigheden zijn uitgeput en kunnen niet mee meer meebewegen (decompensatie)
  • Besluiten op lokaal niveau lijken logisch en rationeel, maar verstoren het systeem als totaal
  • Er wordt vastgehouden aan succesvolle strategieën uit het verleden die niet meer toereikend zijn

Capabilities

Wat er zou moeten gebeuren, schrijft Dekkers in het zelfde artikel, is dat we systemen beoordelen op hogere orde capabilities: buffercapaciteit, flexibiliteit, redundatie, marges en tolerantie.

Maar dat is dus niet wat er met het systeem brandweerzorg gebeurt. Althans, zo lees ik Martin’s artikel op LinkedIn. Wat er wel gebeurt in het systeem brandweerzorg is dat er decompensatie optreedt omdat er met minder mensen wordt uitgerukt, die soms ook nog eens lager zijn opgeleid dan de wettelijke standaard van de TS6. Dat gebeurt zowel op lokaal als regionaal niveau, via de achterdeurtjes van nationale wetgeving. Ondertussen wordt er vastgehouden aan de oude capabilities van het systeem en wordt er niet gekeken naar fragiliteit, redundantie en flexibiliteit. Afdrijvende veiligheid dus.

Ooit beschreef ik de vijf elementen van rizomatisch leiderschap: richting geven, rechtvaardigheid, onbaatzuchtigheid, solidariteit en reflectie. Volgens mij is dat wat hier nodig is. Martin is begonnen met de eerste drie, ik heb er de laatste twee aan toegevoegd. Laat het de start zijn van een brede discussie.

UKV oktober 2021

Met deze pagina UKV oktober 2021 laten we de zomerse dagen met ultrakorte verhalen achter ons en maken we ons op voor de herfst. Deze maand is het ook brandpreventiemaand, dus er is veel brandweer UKV in de planning. Over brandweersporen in je omgeving. Moet je wel goed kijken.

In januari 2021 ben ik begonnen met de UKV. Elke dag een verhaaltje van 280 tekens, gebaseerd op een ervaring, een overdenking of iets wat ik ergens las. Een dagboek van oude en nieuwe (verzonnen) herinneringen.

Die UKV plaats ik op twitter, als een vorm van twitteratuur. Soms past het niet in één tweet, dan maak ik een klein draadje. Op deze pagina vind je alle ultrakorte verhalen van oktober 2021, met bij elke UKV een foto uit eigen Iphone. Helemaal onderaan vind je linkjes naar de UKV uit andere maanden.

Eerste week UKV oktober 2021

De herfst is nu echt gestart. Het is koud en nat in de eerste week. En de brandpreventiemaand is gestart, net als de formatie. Benieuwd wat het snelste is gedoofd.

Dertigste

Soms weet je niet waar je aan begint. Dertig jaar geleden werd ik brandweerman en wat nu mijn verleden is, was toen nog toekomst. Ik kan gerust stellen dat ik niet in het minst bevroedde wat ik nog op mijn pad zou tegenkomen. Eigenlijk zou iedereen bij de brandweer moeten.

Brandweerspoor

Welke sporen van de brandweer zie jij in je omgeving? Deze #brandpreventiemaand maak ik daar een serie #UKV over. Niets bijzonders, gewoon van dingen om je heen. Je moet het alleen wel zien. Zoals de brandkraan op station Breukelen. Leek mij wel guitig als eerste brandweerspoor.

Kazerne

In onopvallende gebouwtjes door heel Nederland huizen de mensen met materieel die mens & dier redden. Niemand weet precies hoeveel brandweerposten er zijn, behalve misschien Gerard Koppers. In de serie UKV over de brandpreventiemaand mogen die brandweersporen zeker niet ontbreken.

Wassenaar

In de kelder van het oude Raadhuis van Wassenaar zetelt een brandweermuseum. Ooit was daar omstreeks de geboortedag van Jan van der Heijden jaarlijks een klein congres. Met soms een autotentoonstelling erbij. Maar nu niet meer. Brandweersporen verdwijnen soms helaas ook.

Sprinklerkop

De gemiddelde sprinklerkop op een hotelkamer ziet meer slechte TV dan hem lief is. Hij ergert zich vooral aan die films waarin er centraal een sprinklerinstallatie wordt aangezet. Da’s heul geen sprinkler, da’s een delugesysteem en dat wou de kop graag eens gezegd hebben.

Luistervink

Slechts weinigen weten dat de Duitsers ons massaal hebben afgeluisterd via de waterleidingbuizen, met hydranten als microfoon. Toen na WOII de BVD het systeem overnam zijn veel brandkranen ondergronds gegaan om ontdekking te voorkomen. Ik kan daarvan helaas geen foto’s tonen

Rookmelder

Toen hij nog een klein rookmeldertje was drukte zijn vader hem op het hart toch vooral goed op te letten. Want rookmelders redden levens, één moment van verslapping kon fataal zijn. Nu hangt hij daar met zijn dochter en vertelt hij haar precies hetzelfde verhaal: opletten!

Tweede week UKV 2021

Rondom de formatie was het deze week stil. In tegenstelling tot de gasprijs, die luidruchtig explodeerde, net als de huizenprijzen en benzine.

Mop

“Op een congres over spoedeisende hulp raken een forensisch arts en een brandweerman in gesprek. De man snoeft daarbij nogal over zijn korps. Waarop de arts zegt: dan wil ik wel eens zien wie van ons het snelst kan afleggen.” Ja, ‘t is altijd lachen met de Droge Stijgleiding.

Ahrens Fox

Heimwee naar wat je niet gekend hebt, ik had het toen ik de Ahrens Fox zag. Tussen 1927 en 1972 dienden ze in Rotterdam. Prachtig ding. Om het beeld compleet te maken luister ik op YouTube naar het luide ratelen van de motor. Groen was ie vast niet, maar wel heel mooi rood.

Slang

Volgens de Chinese astrologie is de slang een vuurtype. Ondanks dat past het vak van brandweer hen niet persé extra goed. Het zijn de denkers uit de dierenriem, de filosofen, schrijvers, zo lees ik. Maar je kan het natuurlijk altijd combineren, in een #UKV met een brandweerslang.

Exit

Ooit vloog ik naar Brisbane via Hong Kong. Niet de kortste, maar wel de zekerste route; ik ken mezelf. Bovendien kon ik daar dan de boel verkennen. Aldus stuitte ik op de nooduitgang. Exit wist ik uit te spreken, maar ik had geen idee hoe zo’n drietand met vierkantje klinkt.

Brandweerautootje

Er was eens een brandweerautootje dat heel graag bij een echt korps in dienst zou treden. Maar elke keer werd ie afgewezen. Te klein, te rood, te laag. Tot ie solliciteerde bij de @Efteling. Daar mocht ie vol aan de bak. En het brandweerautootje leefde nog lang en gelukkig.

Crailo

Het oefencentrum Crailo stond ooit vol met functionele ruïnes; geconstrueerde bouwvallen die tegen een stootje moesten kunnen om de brandweer te trainen. Nu is het dicht. De oefenobjecten zijn in onbruik geraakt en echte ruïnes geworden. If you don’t use it, you lose it.

Aarden

De #brandpreventieweken staan dit jaar in het teken van rookmelders. Maar er bestaan ook exotischere systemen. Wat dacht je van de aardingschakelaar? Zoals de A22 in de Schipholtunnel, in ontwerp bijna een abstract schilderij. Mondriaan zou het met instemming bekeken hebben.

Derde week UKV oktober 2021

Herfst. En een samenleving die z’n best doet om met corona te leven. Er valt nog een hoop te leren, zo veel is wel duidelijk.

Omroep

De omroepinstallatie op de kazerne braakt aan de lopende band nieuwtjes. “Telefoon voor de Brandmeester. Bezoek voor Ludo. Kan de droger worden leeggehaald, er moeten meer mensen wassen. Vanavond eten we Spaans: pollo, patatas, saladas.” Soms denk ik er met heimwee aan terug

B. Botje

Het is 1994. De AC stuurt een fax naar alle kazernes. ‘Vermist: B. Botje. Voor het laatst varend gezien bij Zuid Laren. Info welkom.’ Nico stuurt de eerste reactie. ‘In gezelschap aangetroffen te Den Bosch met Z.L. Gerritje. Aan de Brandewijn met suiker. Botje betaalt.’

Eureka

“There’s not much to learn in fighting big fires from fighting small fires.” In de serie #UKV over brandweer mag deze quote uit Young men in fire niet ontbreken. Die heeft mijn kijk op het vak volledig veranderd en misschien nog wel het mooist, opeens had ik ook een Eureka-moment

Brand uit

Er zijn vele manieren om een brand te blussen, maar meestal toch met water of schuim. Zand erover. Of uithalen en platrijden met draglines, o.a. toegepast bij cacaobonen en coprabrokken. Maar de leukste brand die ik onder controle kreeg was in Limburg; die liep ik gewoon uit

Blauw Blauw

Als het beest met blauw-blauw voorbij blèrt, zijn ze binnen bezig met riemen, ritsen en redden. Alles klaar voor het enige moment om het goed te doen. De concentratie sijpelt haast vloeibaar de autospuit uit, tot het startschot klinkt: “allemaal meekijken, we zijn er bijna”

Onderzee

Eén van de meest onwaarschijnlijke plekken om een brand te blussen is onder water. In een onderzeeboot, wist ik na een bezoek aan het marinemuseum. Uit de vloer staken twee koppelstukken. Als je die in het echt nodig had was jouw laatste uur geslagen. Als offer voor de rest.

Vacuum

In de zomer van 2012 was ik getuige van brandproeven in Rhenen. In bijna gesloopte flats werden tests uitgevoerd met de inzet van een nevelkogel. Daar zag ik voor het eerst hoe door onderdruk de ramen naar binnen werden getrokken. Geen uitslaande, maar een inslaande brand.

Vierde week UKV oktober 2021

Het is herfstvakantie. De corona besmettingen stijgen hard en zoals eerdere malen laat de regering niets van zich horen. Tot het te laat is, kan je eigenlijk nu al voorspellen. Erg veel leren ze niet van hun eigen optreden.

Put

“Het staat in het bos en ziet er uit als een waterwinning met aanrijdbeveiliging?” De droge stijgleiding kreeg bijkans klepkramp van voorpret. “Ik geef het op,” zei ik, “geen idee.” Waarop de stijgleiding het uitkraaide van plezier. “Nou, unne..eh….bosblusbuis. Logisch.”

Ontroering

Ik deed in Rotterdam een praatje over disrupties en bedrijfsbrandweer. Toen ik aankwam stond het plaatselijke blusbeest te pronken voor het stadhuis. Ergens ontroerde het me hoe goed hij daar op zijn plaats was. Alsof hij er altijd al had gestaan en nooit meer weg zou gaan.

Wil

“Omdat mijn vader in dienst was bij de Gemeentewerken, kon hij niet toetreden tot het korps van de Maassluise vrijwillige brandweer.” ‘t Hart schrijft dat je niet gelijktijdig vuur kan blussen en zout strooien of zandzakken vervoeren. Maar waar de wil was, bleek ook een weg.

Mont St Michel

Zodra je Mont St Michel ziet liggen begint de file en gaat de reis naar het klooster te voet verder, ingeklemd tussen dikke lagen toeristen. Net als het ongemakkelijk druk wordt, ontwaar je een brandweervoertuig. Daar staan waar je straks nodig bent, da’s proactieve repressie.

Helm

Hoe lang is de geïntegreerde brandweerhelm al weer in gebruik? Twintig jaar? Langer? Toch wordt nog vaak de oude archetypische helm afgebeeld, zoals deze op de kazerne van Woerden. Hij is bijna Romeins, de brandweer als legionnair. Misschien dat ie daarom zo lang mee gaat.

Monumentjes

Het is goed zoeken maar ze zijn er, monumentjes om slachtoffers van brand te gedenken. Zoals in Harderwijk. Tijdens het fotograferen werd ik aangesproken door een vrouw, of ik wat zocht. Ik legde het uit en toen bleek dat ze van de brand wist, maar niet van de plaats. Nu wel

Carousel

Brandweersporen in je omgeving is het thema van de #UKV van oktober. In Kijkduin trof ik deze klassieke draaimolen aan, het stormde, hij was dicht. Nog steeds word ik blij van dit reliek uit mijn jeugd; in de ladder rondjes draaien die je overal brengen maar je gaat nergens heen.

Tweede Loopbaan

Sommige sporen van de brandweer rijden nog dagelijks door de straten. Het zijn de afgeschreven busjes en voertuigen die een tweede loopbaan kregen, als camper of foodtruck. Meestal maken ze dan voor het eerst echt kilometers, alsof ze pas gaan rijden als het niet meer hoeft.

Doedelzak

De hongersnood van 1840 bracht veel Ieren naar de USA. Daar werkten ze in gevaarlijke beroepen als de brandweer. Op begrafenissen eerden ze hun Keltische afkomst door het bespelen van doedelzakken, wat ook voor niet-Ieren standaard gebruik werd in de FDNY. En nog steeds is.

Rust

Sommige brandweersporen vind je in Stavoren. We liepen langs en ik moest hem even proberen. Terwijl ik daar zat dacht ik aan de belangrijkste les uit de frontlinie: los op tijd af. Da’s precies wat ik doe, na een maandje ultrakorte brandweerverhalen. Vanaf morgen weer andere.


UKV uit andere maanden 2021

‘Brand in Amsterdam’ van Schaap op de weegschaal

Leen Schaap was drie jaar commandant van brandweer Amsterdam. Over die tijd schreef hij een niet onomstreden boek, dat in dit gastblog van Gerard Bouwmeester wordt gewogen. Gerard is bevelvoerder bij Post Zuilen in Utrecht, redacteur bij Brand & Brandweer en vanaf 1 oktober 2021 directeur bedrijfsvoering bij brandweer Haaglanden.

‘Is het bij jullie net zo?’

Iedere brandweercollega heeft de laatste jaren wel eens die ene vraag gekregen: gebeurt dat bij jou in het korps ook, wat die Amsterdammer allemaal zegt over zijn korps?

Want er was een tijd dat mijn Utrechtse collega Cor de bekendste brandweerman van Nederland was, maar sinds een paar jaar trekt een politieagent de meeste aandacht als brandweerman: de Amsterdamse politiecommissaris-brandweercommandant Leen Schaap verscheen in talrijke media om zijn mening over zijn organisatie, vooral over zijn medewerkers, te delen met wie het horen wilde.

Begin 2021 publiceerde Schaap een boek waarin hij terugkijkt op zijn korte, intense periode bij de Amsterdamse brandweer (2016-2019). Ik wilde het in de zomervakantie eens lezen, maar de adviezen dat niet te doen, waren zo talrijk, dat ik het maar vóór mijn vakantie alvast gelezen heb (of bedoelden jullie dat niet?).

Brand in Amsterdam

Het is een dun boekje: achttien korte hoofdstukken (en wat paratekst) verdeeld over 179 pagina’s. Vrij grote letters, veel wit. Ik las het in een avond en een ochtend uit. Het heeft een simpele opbouw: een openingshoofdstuk waarin Schaap discrepanties constateert tussen actualiteit en de moral high ground die ambtenarij zou moeten zijn, een hoofddeel waarin hij autobiografisch en losjes thematisch en chronologisch zijn tijd bij brandweer Amsterdam beschrijft en daarna een auctoriaal hoofdstukje met leiderschapslessen.

Bernhard bezoekt Brandweer Amsterdam aan de Achtergracht. Foto ANP

De cover vind ik fraai vormgegeven, de achterkant een stuk minder (waarover hieronder meer). Al voor het lezen van de inhoud is duidelijk hoe Schaap in de wedstrijd zit. De ondertitel van de mogelijk nog neutraal te lezen titel ‘Brand in Amsterdam’ is ‘hoe een verziekte overheidscultuur kan blijven bestaan’. De header op de achterflap leest ‘een onthullend inkijkje in een gesloten cultuur’.

De inhoud van het hoofddeel van het boek laat zich dan ook raden. Schaap schudt een serie anekdotes uit zijn mouw, die duidelijk maken dat de organisatie die hij in 2016 binnenstapte niet voldeed aan wat hij een gezonde organisatie vindt. Zijn verbazing en afkeer spelen een rode draad in het boek: over wat hij aantreft, hoe hij behandeld wordt door de organisatie, hoe brandweermensen elkaar behandelen, en ten slotte hoe hij behandeld wordt door de nieuwe burgemeester en in 2019 weer vertrekt.

Anekdotiek, maar analyse?

Wat nu te denken van dit boek? Allereerst, de anekdotes die Schaap opsomt, zijn niet fraai. Iedere onveilige werkomgeving is er een teveel, en hier lijkt daar zeker sprake van. Racisme en seksisme hebben geen plaats op de werkplek (waar wel?) en moeten bestreden worden. De vraag is natuurlijk hoe je dat doet.

En daar knaagt het in dit boek. Schaap extrapoleert zonder dat te thematiseren van zijn eigen observaties naar patronen en vandaar door naar organisatiecultuur. Door in het openingshoofdstuk actuele misstanden die zich wereldwijd in overheidsdiensten voordoen op te sommen en die opsomming te relateren aan zijn geëxtrapoleerde observaties pretendeert Schaap (en zijn uitgever op de achterflap) in dit boek zelfs tot analyses en ‘bredere verbanden’ te komen.

Maar die pretentie kan dit boek niet waarmaken. Het is evenzeer te simpel om te zeggen dat de verbanden niet kloppen, maar voor de stelling dat ze wel kloppen is de anekdotiek te karig (het zijn toch wel heel veel dezelfde ervaringen die in het boek en de interviews steeds weer echoën), de extrapolatie te simplistisch en de analyse te impressionistisch.

Paradoxaal genoeg krijgen de anekdotes zelf, doordat ze de analyse niet kunnen dragen, minder gewicht – ze zijn te vrijblijvend, verbanden te impressionistisch geschetst. Daardoor draagt de analyse niets bij aan het verbeteren van de onveilig gebleken situatie. Pijnlijk.

Gnothi seauton

Een tweede punt wat mij opviel, is het stuitende gebrek aan zelfreflectie door Schaap. Dat wreekt zich op verschillende plekken en manieren. Ik noem er drie.

In zijn onbeschaamde en fundamentele onbegrip van de brandweer bijvoorbeeld – zijn framing van brandweervrijwilligers als een ‘veelal sympathieke’ groep collega’s, ‘goedgetraind’, waar ‘de rest van Nederland het nog mee doet’ klinkt aardig natuurlijk, maar is toch vooral een haast Ruttiaanse omhelzing: iets of iemand zozeer complimenteren dat het zicht op de werkelijke (w)aard(e) verdwijnt.

De impact van de brand bij Marbon op de organisatiecultuur is zwaar onderschat.

Voorts in de categorie ‘niet begrijpen dat je de brandweer niet begrijpt’:

1. preventie als enig ander voorbeeld van bredere inzetbaarheid van beroepsbrandweerpersoneel (als je die bredere inzetbaarheid zo cruciaal en/of vanzelfsprekend vindt, is één voorbeeld te karig),

2. het benoemen van politiecollega Welten als projectleider (ik heb me eerder in Brand&Brandweer kritisch uitgelaten over talent- en managementontwikkeling bij de brandweer, maar desondanks: het is volstrekt ondenkbaar dat er in de héle landelijke brandweerorganisatie, incl. die ‘sympathieke vrijwilligers’, niemand te vinden was die dit toch overzichtelijke project aankon – maar je moet het wel willen, en er een relevant netwerk voor hebben), en

3. de respectloze omgang met het brandweeruniform op de foto op het achterflap – met het jasje over de arm en stropdasloos wil de uitgeblust kijkende Schaap misschien uitstralen dat hij uitgevochten is, maar enige respect voor het uniform waar hij eerder veelvuldig in aantrad in televisiestudio’s had hem gesierd.

Een tweede voorbeeld van gebrek aan zelfreflectie is dat Schaap zijn eigen introversie steeds uitlegt als persoonlijke kwaliteit. Ik heb helemaal niets tegens introverte mensen (wie mij kent…), maar waarom deze kunstgreep?

Doorlopend voert Schaap gesprekken waarin hij niet zegt wat hij denkt. Wel keken hij en zijn gesprekspartner ‘elkaar zwijgend aan’, ‘voelde [hij] de adem van [zijn gesprekspartner]’, enzovoorts, waarna hij ‘[zich] later bedacht’, ‘[zich] achteraf realiseerde’ of nadien iets ‘hoorde in het netwerk’.

Foto: Wiel van der Randen (ANP 1931)

Dat kan natuurlijk gebeuren, maar waar komt dan de behoefte vandaan om die secundaire reacties in dit boek te presenteren als grootse gesprekstechniek of dito inzichten, terwijl de grootsheid ervan betrekkelijk is èn te laat kwam om daadwerkelijk impact te hebben?

Ik plaats geen kanttekening bij introversie an sich, maar begrijp niet waarom die (en de consequenties ervan) in dit boek zo eenzijdig geframed worden. Waarom ook hier niet even kritisch in de spiegel gekeken, en bij minstens een van die momenten gesteld: ‘als ik me daar eerder had gerealiseerd en/of eerder had durven zeggen dat …, dán was deze klus me misschien wel gelukt’?

De hand overspeeld

Het meest schrijnende gebrek aan reflectie bewaart het boek voor het laatst. Na de te gratuite inleiding en het iets te impressionistische hoofddeel volgt een docerend slothoofdstuk waarin Schaap enkele leiderschapslessen deelt.

Daar staan op zich interessante dingen in, maar de lezer – deze lezer in ieder geval – vraagt zich na het lezen van Brand in Amsterdam alleen wel af waarom Schaap dit in vredesnaam denkt te moeten doen. Hij heeft blijkens dit boek geen andere opleiding dan de (met tegenzin aangevangen) politieschool, en heeft slechts twee werkgevers gehad, waarvan bij één ieder duurzaam verandervoornemen strandde, waarop geen enkele zichtbare persoonlijke reflectie volgt, maar slechts herhaling van zijn leiderschapsprincipes, die, zo weet de lezer inmiddels, dat stranden niet hebben kunnen voorkomen.

Welke autoriteit, welke skin in the game heeft Schaap voor zijn lessen? In dit slotstuk, op pagina 173, waarschuwt Schaap de lezer: overspeel je hand niet. Dit moet in deze context toch ironisch bedoeld zijn? Want dat is volgens mij precies wat Schaap deed. Als buitenstaander bezien heeft het er alle schijn van dat hij als brandweercommandant zijn hand overspeelde door te weinig steun voor zijn veranderingen te organiseren, waardoor daadwerkelijke verandering niet van de grond kwam. Als lezer is het zeker te constateren dat Schaap als auteur zijn hand overspeelde met een onevenwichtige samenbrenging van anekdotes en context.

Gemiste kans

Schaaps ervaringen, in interviews en dit boek opgesomd, laten zien dat er dingen niet goed gaan bij de hoofdstedelijke brandweer. Maar het boek substantiveert niet hoe groot of klein het probleem echt is, of sterker nog: wát het probleem echt is. En dus draagt het boek niet bij aan het oplossen ervan. Brand in Amsterdam is een gemiste kans.

De ereboog van Veenhuizen

Wat doet een mens zoal in de zomer? Paar daagjes weg. Boeken en kranten lezen. Over dingetjes nadenken. En er een stukkie over schrijven.

Zo ging ik in de zomer van 2012 geheel bij toeval een weekend naar Veenhuizen. Een prachtig dorp in een prachtige omgeving. Bij de eerste wandeling kwamen we al langs een gebouw dat zo maar een brandweerkazerne kon zijn. Echt heel duidelijk was het niet, maar soms voel je die dingen gewoon aan. De volgende dag, het was inmiddels 16 juni geworden, kwamen we er weer langs.

Post Veenhuizen

Nu stonden de deuren open en liep er een aantal mannen rond. Bezig met shaggies draaien, pleintje aanvegen en een vlag ophangen. In zo’n typisch brandweersfeertje die ik u niet uit hoef te leggen.

Dat vlag hijsen viel trouwens nog helemaal niet mee, zag ik uit een ooghoek. Er bleken ingenieuze trucs noodzakelijk om de vlag op z’n plek te krijgen. Welke precies heb ik niet gezien, ik was ondertussen namelijk quasi geïnteresseerd een naastgelegen cadeauwinkeltje ingelopen, waardoor één en ander aan het oog onttrokken werd. Wel kon ik zo nu en dan een blik door het winkelraampje werpen, kijken wat ze allemaal aan het doen waren.

De voorbereidingen worden gestart

Dat werd al snel duidelijk. Post Veenhuizen was bezig zich voor te bereiden op de ereboog ter gelegenheid van de onthulling van het Brandweermonument. Hier ontvouwde zich een nieuw toeval. Want eigenlijk had ik besloten om niet naar de formele onthulling in Arnhem te gaan. Liever zou ik op mijn eigen manier gedenken, had ik bedacht.

Maar nu stond ik hier toch opeens bij een brandweereenheid die ging meedoen aan die formele herdenking. Door net als heel veel andere kazernes en posten op dezelfde tijd een ereboog te spuiten.

Zo veel toeval kon geen toeval meer zijn. We besloten te blijven kijken en op die manier verbonden te zijn met heel brandweer Nederland, ter herinnering aan gevallen collega’s.

Precies om 14.30 klonk in Veenhuizen het bevel ‘Water’. Waarna de ereboog tot stand kwam. Het was indrukwekkend om op deze onverwachte eigen manier aan de nationale herdenking deel te nemen.

De ereboog

Mijn gedachten dwaalden ondertussen af naar een intrigerende zin uit het gedenkboek van De Punt. ‘Dat wat geleerd moet worden, herhaalt zich’.

Laat ons van de geschiedenis leren en voorkomen dat dodelijke ongevallen zich herhalen. Laat ons tegelijkertijd van de geschiedenis leren dat dat niet vanzelf gaat. Leren is hard werken, vraagt om offers: tijd, verandering en opgeven van individuele standpunten, individuele meningen. Offers die soms kunnen voelen als het opgeven van een deel van je zelf. Bedenk dan dat het opgeven van een deel van je zelf altijd beter is dan het geven van het ultieme offer, je hele zelf, je leven.

Over dit en nog een paar dingetjes dacht ik na deze zomer, terwijl ik naar de ereboog van Post Veenhuizen keek.

Dit blog is onderdeel van het thema ‘herdenking en verlies.’ Het is in 2012 geschreven als column in de reeks Ome Ed / Punt Edu en licht aangepast voor de website. De laatste update is van 20 juni 2020.

« Oudere berichten

© 2023 Rizoomes

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑