‘Hoe bewaar ik levensmiddelen in oorlogstijd’ is een klein boekje uit 1939. Het verscheen vlak voor de start van de Tweede Wereldoorlog met allerlei tips om voedselbederf te voorkomen en bestrijden. Ik kocht het onlangs bij een antiquariaat en las het door ten behoeve van de ‘maand van de onvree.’ Kijken of we er in onze tijden iets aan hebben.
In de loop van 1939 neemt de spanning in Europa toe. Hitler heeft Oostenrijk veroverd en wil vervolgens ook Polen inlijven. Alhoewel Nederland net als in de Eerste Wereldoorlog een neutrale koers zegt te varen, is men er hier ten lande niet gerust op. Vanaf 24 augustus wordt er daarom gemobiliseerd; zo’n 400.000 mannen worden opgeroepen voor militaire dienst.
Saillant detail: door de slechte staat van het leger hebben jongeren na WOI geen dienstplicht vervuld. De gemiddelde leeftijd van hen die worden opgeroepen is dan ook ruim in de dertig. Vaak zijn ze al vader en laten zo hun gezin achter. De regering wil geen paniek zaaien en probeert het oorlogsgevaar verborgen te houden.
Hetwelk natuurlijk niet echt lukt.
Foto van mijn exemplaar ‘Hoe bewaar ik levensmiddelen in oorlogstijd?’
Koe op zolder
Er wordt dan ook op grote schaal gehamsterd. Piet van Muyselaar, die van Snip en Snap, maakt er zelfs een liedje over: Holderdebolder, we hebben een koe op zolder.
“Je weet in deze tijd niet wat er kan gebeuren morgen En daarom moet je hamsteren en voor de toekomst zorgen Dus gingen wij in Purmerend eens naar de veemarkt toe En kochten voor een prikkie tweedehands een eigen koe
Holderdebolder wij hebben een koe op zolder Een grote vier cilinder koe A boe a boe a boe Holderdebolder wij hebben een koe op zolder Een bonte koe een hamster koe A boe a boe a boe
Die koe is rein en zindelijk geen onvertogen spatje Zij wordt geregeld uitgelaten op het duivenplatje Zij slaapt ’s nachts op een trijpen Louis Quinze canape De kattebak op ’t nachtkastplankje da’s voor de sanite”
Wat de regering ook deed: ze bracht een boekje uit. “Hoe bewaar ik levensmiddelen in oorlogstijd? Onder alle omstandigheden de vraagbaak voor iedere huisvrouw. Opgesteld op advies van en gecontroleerd door een oud-Regeerings-Voedselcontroleur.”
Wiens naam ik niet heb kunnen achterhalen.
Ik trof een fraai exemplaar aan bij een antiquariaat, waarop de verzamelaar in mij het gelijk wilde hebben. Voor tussen mijn oorlogsboeken. Net zoals met Jongensrampen is een digitale versie gratis van internet te halen, voor de liefhebber.
En omdat ik mei had uitgeroepen tot maand van de onvree leek het mij wel toepasselijk er een kleine boekbespreking over te maken.
Het eerste wat mij opviel was de zakelijke toon van het boekje. Dat begint al bij de Algemeene Opmerkingen:
“De juiste verzorging van uw levensmiddelen bespaart U verlies en kost geen geld. In moeilijke tijden is het zuinig en deskundig bewaren in de huisgezinnen, behalve persoonlijk belang, tevens algemeen belang, want goed voedsel mag niet verloren gaan door bederf of verminderen in kwaliteit.”
Kern van het hele verhaal is dat je niets moet weggooien voordat je in het boekje hebt gekeken of je het nog op één of andere manier kunt gebruiken. Dat leidt tot interessante aanbevelingen, zoals deze:
Als de ham of het spek groen is uitgeslagen moet je het even uitkoken en daarna met een harde borstel bewerken en inzouten. Kan je het weer lang bewaren, meldt het boekje monter. En geef het anders aan den hond.
“Het is voor de gezondheid van een hond zelfs zeer aanbevelenswaardig, het dier zulk vleesch af en toe voor te zetten.”
Ook schimmels kunnen het voedsel bederven, zo lees ik in een hoofdstukje over ‘boonen’. Als ze muf zijn geworden zijn ze niet meer eetbaar, meldt de Regeerings-Voedselcontroleur, maar anders kun je ze eerst weken en daarna koken met zout. De boonen die niet beschimmeld zijn kun je opnieuw opslaan in een jute zak op een droge plek.
Oorlog
Jute zakken, dat is wat we moeten hebben. Voor veel voedingsmiddelen is dat de ideale verpakking, haal ik uit het boekje. Ook handig zijn zout en azijn, om het bederf tegen te gaan, een soort van recovery strategie. Wel eerst koken, dat is eigenlijk altijd belangrijk.
Maar dat wist ik al.
Zoals gezegd is de toon van het boekje uiterst zakelijk. Alsof je een regulier kookboek leest. En ja, er staan ook een paar recepten in, zoals uiensoep en gevulde pannekoek. Allebei met ingemengd sojameel. Want dat viel ook op: er wordt een sterk pleidooi gehouden voor “het in ons land zeer ten onrechte nog te weinig gebruikte sojameel.”
Waarmee men naar mijn bescheiden mening impliciet voorsorteert op een tekort aan vlees tijdens de oorlog. Het woord oorlog komt er niet veel in voor trouwens, twee keer slechts. Oorlogstijd staat er vier keer in, waaronder in de titel en oorlogsgassen twee keer.
Dat is tevens de afsluiter van het boekje, na het hoofdstuk over brood en beschuit. In twee bladzijden wordt beschreven wat mosterdgas is, wat de gevaren er van zijn en dat je je voedselvoorraad eigenlijk luchtdicht moet afsluiten. Door de kieren van je kasten af te plakken met leukoplast of “Cellopane Sidac”.
Daar zou ik nu niet zo snel aan denken.
In de allerlaatste paragraaf wordt nog een noodrantsoen beschreven. Scheepsbeschuit en water, eventueel aangevuld met boter, suiker en jam. Met als allerlaatste zin:
“N.B. Het water in flesschen dagelijks te ververschen.”
Plaquette van Generaal Winkelman met de tekst: De Wapens worden neergelegd 14 mei 1940. Afkomstig uit mijn vage verzameling.
Enkele maanden verder was het zover.
Eindoordeel
‘Hoe bewaar ik mijn levensmiddelen in oorlogstijd’ is eerder een curiositeit voor in de boekenverzameling dan een serieus te bestuderen uitgave. Ik vond het interessant om het door te nemen, waarbij ik me meer verbaasde over de gebruikte voedingsmiddelen dan dat ik er goede tips uithaalde.
Geen cijfer derhalve en ja, ik bewaar het wel als de boekenkasten vol raken en er geruimd moet worden. Want het is meer voor de verzameling gekocht dan om te lezen.
Al heb ik dat nu toch gedaan. 😊
Wat me vooral opviel, het boekje overdenkend, is dat er niet echt wordt ingegaan op voedseltekort en wat je dan kan doen. Wel staat er ergens dat men naar verwachting meer soep zal maken dan normaal, maar dat is het wel zo’n beetje. Geen info over wat je nog meer kan eten buiten reguliere maaltijden, zoals de nu beroemde tulpenbollen, vogels en huisdieren.
Want dat lijkt mij de centrale vraag in oorlog: wat is het rantsoen ná het noodrantsoen?
Op 18 april 1929 brandde het Paleis van Volksvlijt bijna volledig af. Ik heb het gebouw dus nooit in het echt gezien, toch kreeg ik er een soort van heimwee naar. Een heimwee die zich bij nadere beschouwing met mij mee ontwikkelde; hij veranderde zoals ik veranderde. Al had ik dat al die tijd niet door. Zeg me welk gebouw u mist, welke ramp u raakte, en ik vertel u wie u bent.
Toen ik net voor Brandweer Amsterdam was gaan werken in 1993, woonde ik vlakbij de Nieuwe Amstelbrug, in het verlengde van de Ceintuurbaan. Van daaruit is het een kleine 20 minuten lopen naar Get Records in de Utrechtse Straat, een wandeling die ik vrijwel elke vrijdagmiddag maakte tussen 1993 en 1998. Om nieuwe CD’s te scoren.
U ziet, dat motto crisis, muziek en wandelen van Rizoomes komt niet helemaal uit de lucht vallen.
Luchtfoto van het Paleis van Volksvlijt, 1922. Foto van KLM Aerocarto, ANP.
Frederiksvacuüm
Vlak na het Amstelhotel stak ik over, gelijk links om daarna rechts aanhoudend met de weg mee langs het Frederiksplein te lopen. Dat plein trof me vanaf het begin als een nogal non-descripte plek waar eigenlijk niemand hoefde te zijn. Iedereen ging er alleen maar overheen.
Alsof er een gat in de stad zat, een leegte.
Het Frederiksvacuüm.
En dat klopt.
Op die leegte had namelijk ooit het Paleis van Volksvlijt gestaan, ontdekte ik later. Een imposant gebouw, opgetrokken uit staal en glas, dat symbool stond voor vooruitgang en gemeenschapszin. Een tentoonstellingsplek voor de Nederlandse industrie, gemodelleerd naar het Crystal Palace, dat ook dienst kon doen als bibliotheek, theater en ontmoetingsplek voor de Amsterdammers.
Het zou de spil vormen van een nieuwe wijk, schrijft Gabri van Tussenbroek in IJzeren Ambitie. Daarvoor moest het Bolwerk aan het eind van de Utrechtsestraat gesloopt worden en de kazernes op de vlakte erachter worden verplaatst. De ambities waren dus groot. Hij citeert uit de statuten van het Paleis van Volksvlijt, 1856:
“Zelden, ja slechts eenmalig welligt, komt de gelegenheid om zulk een monument op te richten. Eeuwen lang kan het aldus den maatstaf blijven, waarnaar tijdgenoot en nageslacht, landgenoot en vreemdeling zal beoordeelen, wat Nederland, – in het voor industrie schoonste tijdvak, dat er ooit is geweest, en welligt ooit weer komen zal, – gevoelde, dacht en deed. Niets maf daarom worden verzuimd, om het den stempel te geven, waaruit de geest en de kracht der natie gunstig worden gekend.”
Mijn ene ansichtkaart van het Paleis van twee kanten. Hoe zo’n kaartje toch hele verhalen kan vertellen door wat er ook niet staat.
Kom daar nog maar eens om tegenwoordig. Op 16 augustus 1864, 3 jaar later dan gepland, was het eindelijk zo ver: het Paleis van Volksvlijt werd geopend en kon feestelijk in gebruik worden genomen. De hele ontstaansgeschiedenis lees je terug in IJzeren Ambitie, met een hoofdrol voor Samuel Sarphati. Een waarlijk groot Amsterdammer.
Brand
Het zal niet lang na de opstart van mijn vrijdagritueel zijn geweest dat ik bij een tweedehands boekenzaakje ‘Het paleis in de verbeelding’ kocht. Een fotoboek met een inleiding door Rudy Kousbroek, die mijn verlangen en heimwee naar het Paleis alleen maar verder aanwakkerde.
Niet alleen door de foto’s van een caféterras in de paleistuin, die de indruk wekken dat het in elke grote Europese stad had kunnen liggen. Het was een gebouw waar de mensen plezier in hebben, schreef Kousbroek.
“Een gebouw met een grootsteedse bravoure en een joie de vivre die ook spreken uit de tuinen en fonteinen er omheen. Het Frederiksplein had iets vrolijks en een allure die het nu niet meer heeft.”
Nee, ook door de foto’s van de brand zelf. Het Paleis brandde net zo majestueus af als zij er had gestaan. Als beginnend brandweerofficier leek mij dit een klus die ‘welligt slechts eenmalig voorkomt’ en waar je dan het liefst bij zou zijn. Een brand waar je stiekem op hoopt, maar wat je niet zo hard roept teneinde niemand voor het hoofd te stoten.
Je wil immers ook niet als aasgier aangemerkt worden.
Een afdruk van mijn enige rampsichtkaart van het Paleis van Volksvlijt.
Michel Montaigne onderkende deze dubbelheid al in zijn Essays in 1580. Hoofdstuk 1.22 is getiteld ‘De een zijn brood is de ander zijn dood.’ Daar schrijft hij:
“Iedereen die bij zichzelf te rade gaat zal ontdekken dat onze diepste verlangens grotendeels ontstaan en gevoed worden op kosten van anderen. (…) Geen arts kan zich verheugen over de gezondheid van anderen en een architect zal alleen goede zaken doen als er huizen instorten.”
Precies zo is geen brandweermens tevreden zonder ongevallen en incidenten. Waarbij, zeker als jonge ambitieuze officier, het eigenlijk niet groot genoeg kan zijn, die brand. Ik was dan ook licht teleurgesteld door het korte verslag van de Paleisbrand in het 75 jarig jubileumboek van brandweer Amsterdam.
Kort verslag van de brand in het Paleis van Volksvlijt uit het 75 jarig jubileumboek. Als je op de foto klikt wordt ie groter.
Gordijn
Via Gerard Koppers, de onvolprezen chroniqueur van de Nederlandse brandweer, wist ik een verslagje te krijgen die door de toenmalige commandant Gordijn was verstuurd aan het brandweerblad Vuur & Water.
“Om 2.48 kwamen er diverse meldingen binnen bij de Alarmcentrale van de brandweer,” schrijft Gordijn. De eerste uitruk betrof 5 motorspuiten, 3 mechanische ladders, 1 slangenwagen, 2 koolzuurspuiten en de Jan van der Heijde, de Amsterdamse blusboot met het eeuwige leven.
Een binnenaanval werd snel gestaakt, omdat binnen in het gebouw stalen kolommen en balkons onvoorspelbaar begonnen om te vallen. Bovendien zorgde het gebroken glas voor een sterke zuiging, “die het vuur met groote snelheid door die ruimten voortplantte. Gewerkt werd met 29 stralen” en 74 brandweermensen. Daarnaast werden er 47 ‘vrijwillig’ opgeroepen.
Inzet van alle stralen uit het verslag van Gordijn. Door de oogharen zag ik Phoenix, de vuurvogel, opstijgen. Zal hij ooit nog ergens landen?
Overigens was het Paleis altijd al een tochtgat geweest, zo lees ik overal. Juist die tocht zal de ontwikkeling van een brand onvoorspelbaarder en explosiever maken.
“Ten ongeveer 3.30 v.m. stortte met donderend geweld de koepel in, het vuur woedde niettemin met onverminderde kracht voort en de sterke zuiging deed groote massa’s vliegvuur de lucht ingaan, welke tot ver over de stad in Noordoostelijke richting werden gedreven en de kans op uitbreiding van den brand alles behalve denkbeeldig deed worden.”
En dan was er door het ruimschoots aanwezige koper ook nog sprake van groene vlammen. Wie had daar nou niet bij willen zijn?
Foto van het afgebrande Paleis, april 1929. Gemaakt door KLM Aerocarto, van de website van ANP.
Ambitie
Willem Frederik Hermans in ieder geval wel. In IJzeren ambitie wordt beschreven dat de dan zevenjarige jongen met zijn grootmoeder in de tram langs het afgebrande paleis rijdt, waarop hij uitroept: “Zoiets heb ik van mijn leven nog nooit gezien.” Tot grote hilariteit van de andere tramreizigers.
Naarmate ik langer in Amsterdam woonde begon ik mij steeds meer te identificeren met de stad. En vond ik dat er meer ruimte zou moeten komen voor beeldbepalende gebouwen. Amsterdam moest vooraan lopen in de vaart der volkeren, iets wat ik impliciet ook van mezelf vond. Het is niet goed op je lauweren te rusten, je moet proberen het beste uit jezelf te halen.
Aan de slag.
Op vergelijkbare wijze ontwikkelde zich de de heimwee naar het Paleis van Volksvlijt. Hoezo zouden we berusten in deze situatie? Werd het geen tijd voor een herbouw van het Paleis, zoals onder andere Wim T. Schippers bepleitte met zijn Stichting tot herbouw en exploitatie van het Paleis voor Volksvlijt?
Zo nu en dan sloeg de heimwee om in een lichte hoop, als er in een krant weer een artikel was verschenen over een mogelijk nieuw Paleis. Was het niet op de plek van de Nederlandse Bank aan het Frederiksplein, dan wel in Zuid Oost of op de kop van het Java-eiland.
Ook toen ik al lang en breed vertrokken was naar Schiphol bleef het gevoel naar het Paleis bestaan. Het kon mij dan ook zeer bekoren dat er in één van de lounges in de Terminal een replica van het Paleis werd gebouwd, die overigens al weer afgeschreven is en verwijderd. Maar dat deed aan het gevoel niets af, zo meende ik.
Heimwee is immers niet tijdgebonden.
Accidentology
Toen ik in 2015 met het Museum of Accidents begon stond de brand in het Paleis van Volksvlijt ook hoog op het lijstje; die moest er in.
De enige vraag was: waarmee?
Wat kon ik aan al die verhalen die er al geschreven waren nog toevoegen? Was er nog wel iets nieuws te vertellen?
Dit zijn vier pagina’s uit een tijdschrift die De Stad Amsterdam heette. Op de dag na de brand kwamen ze met deze uitgave. Onbekend waar de foto’s vandaan komen. Als je ze opent in een ander tabblad is het net leesbaar. Ik vond het tijdsbeeld te mooi om niet in dit blog op te nemen.
Ik zou iets kunnen schrijven over de mythe van onaantastbaarheid, de gedachte dat elke ramp aan je creatie voorbij zou gaan, als druppels water die langs een verenkleed omlaag glijden. Zoals de Titanic en de Hindenburg onkwetsbaar hadden moeten zijn.
Maar dankzij de accidentology van Paul Virilio weten we dat in elk voorwerp de destructie reeds is gebouwd, als een verstopte ramp die wacht op zijn moment. Dat is de Regel van Hermans in andere woorden: ook datgene wat niet mis kan gaan, zal uiteindelijk mis gaan. Of zoals Gordijn zijn brandverslag droogjes afsluit:
“De constructie van het gebouw bestond in hoofdzaak uit metaal en glas, twee materialen, die hoewel onbrandbaar, geen weerstand tegen brand bieden.”
Daarmee was over onaantastbaarheid wel alles gezegd.
Dus schoof het Paleis elk jaar weer vooruit op het lijstje, totdat ik dit jaar bedacht het gewoon te hebben over het Paleis als object van heimwee. Niet rechtstreeks over het gebouw zelf schrijven, maar over de gevoelens die het oproept.
Psychogeografie benadrukt dat plaatsen niet slechts fysieke locaties zijn, plekken met dingen. Nee, ze dragen verhalen, cultuur en persoonlijke ervaringen met zich mee. Het Paleis van Volksvlijt is daarom meer dan een gebouw. Het is een spiegel van de dromen en ambities van een generatie, verlangens die vernietigd werden toen het Paleis was ingestort.
Reconstructie van het Paleis van Volksvlijt op het Frederiksplein. Gemaakt door Erik Klein Wolterik, verkregen via Zef Hemel.
Resulterend in heimwee, een collectieve herinnering die zijn eigen gang gaat en bij elke reproductie verder af komt te staan van hoe het Paleis ooit echt was.
Daarnaast brengt de vernietiging door vuur, zeker bij een gebouw dat als onbrandbaar werd beschouwd, een interessante boodschap met zich mee. Het benadrukt de vergankelijkheid van zelfs de meest ambitieuze creaties en symboliseert de limieten van menselijke controle. Het is deze fragiliteit die het verhaal van het Paleis van Volksvlijt mede zijn unieke betekenis geeft.
Een herbouw, hoe goed lijkend op het origineel ook, kan deze symboliek nooit volledig reproduceren. Het is namelijk niet alleen de fysieke plek die betekenisvol is, maar ook het verhaal dat eraan verbonden is. Het “nieuwe” Paleis zou onvermijdelijk een ander verhaal vertellen. Een verhaal van reconstructie, eerder dan dat van herinnering.
Hermans
Daarmee onderscheidt herbouw zich van herstel; als de vorm en naam van het origineel hetzelfde blijven, zei Barthes, dan is het nog steeds hetzelfde object. Zoals bij de brand en reconstructie van de Notre Dame. Maar een herbouwd object is een ander object, en het is de vraag of die de heimwee kan vervangen.
Twee keer kunst over het oude Paleis. In het Sarphatipark staat dit beeld (links) als eerbetoon aan Sarphati, de motor achter de bouw van het Paleis. En rechts een ijssculptuur van Art Below Zero. Beide foto”s zijn gemaakt door Reina Koppers, de vrouw van Gerard.
Want de Regel van Hermans gaat niet alleen op voor gebouwen en creaties, zo leerde ik hardhandig, hij geldt ook voor menselijke relaties, gevoelens en aannames. Ook datgene waarvan je dacht dat het onvoorwaardelijk was, dat het niet mis kon gaan, blijkt mis te kunnen gaan.
Het is daarom beter om de herinnering te laten waar hij is en de heimwee te koesteren als een eigen waarde. Streef vooral naar nieuwe ambities die passen bij de situatie zoals ie is, niet zoals ie was. Loop het pad voorwaarts, maar vergeet tegelijkertijd niet waar het vandaan kwam.
Lees je heimwee naar het Paleis daarom niet als doel om iets te repareren, maar als spiegel van je eigen ziel. Je kijkt naar jezelf. Het is een beetje een omweg om het via een gebouw te doen, maar als je eenmaal doorhebt hoe het werkt zul je versteld staan van wat je uit gevoelens voor een gebouw of ramp over jezelf kunt leren.
Zeg me welk gebouw u mist, welke ramp u raakte, en ik vertel u wie u bent.
Dat leerde ik van het Paleis van Volksvlijt.
En daarom staat ie in het Museum Of Accidents.
Boeken
Drie boeken heb ik, over het Paleis van Volksvlijt. Geen eentje is meer nieuw te verkrijgen. Bij boekwinkeltjes.nl zag ik dat van alle drie er nog enkele exemplaren beschikbaar zijn.
Voor dit blog gebruikte ik vooral de twee van de linkerfoto. Het rechterboek, van Emile Wennekes, staat in de kast naast de andere twee. Grotendeels ongelezen, de bibliofiel heeft boeken immers ook als ruggengraat voor zijn antibibliotheek. Het boek van Wennekes is een promotieonderzoek naar de tentoonstellingen en theaterproducties uit het Paleis van Volksvlijt. Niet om te lezen, maar om in te dwalen, zo stelde ik vast.
De andere twee boeken zijn van groot belang voor hen met heimwee naar het Paleis van Volksvlijt. Het meest onderbewuste boek is dat van Kousbroek, het Paleis in de verbeelding. Veel foto’s, waardoor je mee wordt gesleurd in het verleden. Zo nu en dan pak ik het weer, wegvloeiend in de foto’s en maak me plaatsvervangend druk over hoe dat allemaal gegaan is op het Frederiksplein.
Van dit soort boeken zijn er veel te weinig.
Gabri van Tussenbroek, hoogleraar Stedelijke identiteit en monumenten aan de Uva, schreef daarentegen een heel rationeel boek over het Paleis en het tijdsgewricht waarin het zich afspeelde. Met veel informatie en duiding en ook zo lekker leesbaar. Een heel fijn boek om te hebben en die van mij heeft ook nog eens een handtekening.
En ja, ze blijven dus alledrie als de boekenkasten vol zijn. Dit keer sneuvelt het Paleis van Volksvlijt niet.
Met dank aan Reina en Gerard Koppers voor hun input en materiaal
Jongensrampen is een satirische uitgave uit 1852. Twaalf steendrukplaten met bijschriften, meer is het niet, maar leuk is het wel. En op een website over crisis mag het zeker niet ontbreken. Want wie weet eigenlijk wat een jongensramp is?
De anonieme auteur van jongensrampen gooit er gelijk de beuk in. De verheerlijking van de kinderjaren is zwaar overdreven, schrijft hij. Die dichters snappen er helemaal niets van, Nicolaas Beets niet, Werumeus Bunning niet, Van Alphen niet en Da Costa ook niet.
“Als wij des dichters taal hooren, waarde lezer, over den toestand en de denkbeelden van kinderen, dan vinden wij al zeer weinig overeenkomst in hetgeen zij bezingen en wij ondervonden. Ten minste beken ik nederig, dat ik nooit op blaauw-satijnen kussens geslapen heb, – nooit mijn jasje uitgetrokken heb om het aan arme kinderen te geven, – nooit van leergierigheid blakende naar den schooltijd gewenscht heb – en nooit dankbaar geweest ben voor straf, – al verdiende ik die ook.”
Dus zet hij dat maar even recht.
“Want werkelijk, daar bestaan kinderrampen, physieke en morele pijnigingen voor de jeugdige ligchamen en gemoederen met welke de kleinen aanhoudend te worstelen hebben, zonder de wijsheid, en de ondervinding en de wereld- en menschenkennis en alle andere mooije dingen, welke de groote menschen bezitten – of zeggen te bezitten – om de hunne te overwinnen.”
Het boekje werd gemaakt door Koenraad Fuhri, volgens de digitale bibliotheek der Nederlandse letteren (DBNL) een verdienstelijk uitgever. “In 1855 vertrok Fuhri, door tegenspoed in zijn al te groote ondernemingen teleurgesteld, naar Amerika, waar hij te New-Orleans een nieuwen boekhandel oprichtte, doch reeds drie jaar later op nauwelijks 44-jarigen leeftijd aan de gele koorts stierf.”
In twaalf miniatuurtjes met een pentekening legt de auteur de verschillende jongensrampen uit. Ik keek er eens door de oogharen overheen en ontwaarde zes patronen van ellende waar de opgroeiende jongeling zich tegen moet verweren. Als je op de afbeelding klikt wordt ie groot.
1. De crisis begint
I geboorteII eene min
De crisis begint al bij de geboorte. Niemand wordt gevraagd geboren te worden, het overkomt je gewoon, zoals trouwens heel veel in je leven. Het is daarom altijd crisis, is mijn stelling, alleen niet altijd even veel. Want wat jij wilt, willen anderen ook. Zo begint de strijd al vroeg, terwijl je nog afhankelijk bent van anderen.
Zoals van ‘eene min.’
In plaats hiervan kan zij uren lang uit het raam liggen kijken, als er een orgeldraaijer voor de deur staat, als er een oploopje is, of de grenadiers voorbij komen, en merkt het niet als gij ’t onderste boven zijt gevallen, en met uw gezigt tegen den grond ligt.
Hulpeloosheid sucks, zoveel is duidelijk.
Heb geduld. Lijdzaamheid is een uitstekende crisisbestrijdingsmethode.
2. Opkomend bewustzijn
III wangknijperijIV uitgedost
Langzaam komt het karakter op, wordt het kind bewust van zichzelf. Maar zo voelt het niet, het wordt uitgedost als een pop, er wordt mee gepronkt op straat en zijn wangen verknepen als ware het een citroen, zo lees ik.
“Op uw tweede jaar heet gij, hondje, poesje, snoepertje, en op uwe wandelingen zetten al de kinderlievende voorbijgangers hunne monden tegen den uwen aan, en zoo de meid die u draagt mooi is, zijn er altijd vele oude heeren – bouwvallige oude muren met ligtzinnige opschriften, – die haar aardigheden zeggen en u in uw wangen knijpen als of zij een citroen uitpersten.”
Metacognitie is iets prachtigs, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben. Willem Kloos zei het al.
De lijdzaamheid duurt voort.
3. Onmacht binnen
V afmetenVI zondags kleed
In fase drie neemt de fragiliteit van de kleine jongen nog maar langzaam af. Zodra de buurvrouw komt met haar Pietje, moet er gemeten worden wie de langste is en dat is hij dus niet. Tot overmaat van jongensrampen is die Piet nog een watje ook.
Wat ook niet helpt: de kleren zijn heilig. Er mogen geen gaten in, vlekken op of scheuren door.
“Gij zijt een slagtoffer van uwe kleêren: want niet alleen dat gij er aan alle kanten uitgroeit, hetgeen zeer leelijk staat, maar uw persoon wordt er geheel aan opgeofferd.”
Crisis awareness begint niet voor niets altijd met kijken naar je eigen fragiliteit. En die van je kleedje.
4. Buitenmacht
VII kostschoolVIII dokterij
Na de eigen fragiliteit te kennen richt de blik zich op de buitenwereld, de omgeving, territory. En daar schuilen duistere krachten, zoals de dokter die met zijn injectiespuit vreemde dingen wil. Maar de kostschool spant de kroon, het tochtige koude hok waar je al om vijf uur op moet staan om bij een vette kaars aan de studie te gaan.
“Na uw sober en niet altijd eetbaar maal, gaat gij weder werken, tot dat gij naar de togtige slaapkamer wordt gestuurd; dan denkt gij na over uw lief tehuis, over uwe moeder die u liefkoosde, en over uw gelukkig leven aldaar: en gij gevoelt dat gij alleen zijt, alleen onder vreemden en zonder iemand, die hart voor u heeft, en de tranen loopen langs uw bleekgeworden gezichtje.”
Leven valt niet mee. Maar dankzij de Stoa weten we dat het niet gaat om wat je overkomt, maar om wat je er mee doet. Daar ligt de basis van weerbaarheid, de start van de jongensrampbestrijding.
Jazeker.
5. Op proef
IX kalverliefdeX uit je kleren gegroeidXI tussen vleesch & visch
Langzamerhand neemt de complexiteit van de omgeving toe en van Cynefin weten we dat probing een probaat middel is om grip te krijgen op de wereld. Maar dat leidt niet altijd tot succes.
“Nu zijt gij een Mijnheer geworden; maar het gaat u nog niet goed af, en gij beweegt u in uw rok even gemakkelijk, alsof hij van hout was gemaakt. Gij bevindt u in die dubbelzinnge positie die men noemt ‘tusschen vleesch en visch’: gij zijt vijf voet lang, en de booijen noemen u ‘jongeneer’; gij rookt, maar gij wordt misselijk; gij zijt geen jongen meer, en nog geen heer; uw hoofd is opgevuld met zinnen uit Cicero en Homerus, maar in de gewone conversatie kunt gij geen woord zeggen.”
Toch zit er niets anders op dan de fragiliteit te blijven toetsen aan de territory. Jongensrampen volgen het hart, hoofd en de handen. En dat allemaal volgens de wet van Barry: vooral doorgaan.
6. Uit het nest
XII uitvliegen
“De tijd waarnaar gij zoo verlangd hebt is dáár; den drempel zijt gij overgegaan die u in de maatschappij voert: de wegwijzer wijst u hel levenspad aan.”
Maturiteit is een mooi begrip, het geldt zowel de mens als zijn omgeving, zijn organisaties en systemen. Wat we van jongensrampen leren is dat ellende vormend is.
Eerst ben je afhankelijk van anderen; zo begint het altijd
Langzaam wordt je bewust van jezelf. Metacognitie is king.
Daarna schaal je in tussen fragiliteit en robuustheid; de capability van je intern crisismanagement
Vervolgens verhoudt je jezelf met je omgeving, je territory. Je past je aan (adapteert) of verandert jezelf (transformatie)
Wat volgt is het uitproberen, testen en continu adapteren dan wel transformeren
Tot je groot genoeg bent om uit te vliegen, het zelf te doen.
En dan begint het gesodemieter opnieuw. Je eigen jongensrampen PDCA.
Wie de hele uitgave over jongensrampen wil lezen, vervoege zich bij deze link van de DBNL. Ik heb de mazzel van een origineel exemplaar, al ligt die helemaal uit elkaar. Maar compleet is hij wel; het gaat er niet om wat het is, maar wat je er mee doet. Bijvoorbeeld een blog maken met foto’s uit eigen boek.
My girl with a pearl is de tweede open call van het Mauritshuis om je eigen interpretatie van het meisje met de parel in te zenden. Wendy Kiel is één van de zestig kunstenaars die daar gehoor aan gaf en nu met haar werk in een wissellijst in het museum hangt. Op 7 maart vond de feestelijke opening plaats. Een fotoreportage van de man van; op bezoek bij Maurits en Colette.
Wendy’s girl with a pearl.
Colette
Voor de onthulling zou plaats vinden in het Mauritshuis gingen we eerst nog op bezoek bij boekhandel Colette in de Reinkenstraat. Dit vermaarde antiquariaat dreigde enkele jaren geleden verloren te gaan, waarop 8 mensen het plan opvatten om de winkel voor de buurt te redden.
En dat is gelukt.
Nu we toch in Den Haag waren was het een uitgelezen moment om er zelf ook eens te gaan kijken. De entree ziet er in ieder geval gezellig uit, zoals je kan zien op de foto hieronder.
Direct na binnenkomst slaat een kleine schrik je wel om het hart. Onoverzichtelijke stapels boeken doemen voor je op. Op hoofdlijnen misschien een beetje geordend, maar in detail gewoon at random gestapeld. Zie het galerijtje hieronder voor een eerste indruk. Als je op een foto klikt wordt ie groter.
Als je echter wat langer rond loopt en de eerste indrukken verwerkt hebt, ontdek je dat een nieuw zoekalgoritme op zijn plaats is. Namelijk de Levy vlucht, ook wel het survival pattern genoemd. In dit blog Over de kunst van richting te veranderen lees je er meer over.
Eigenlijk is het heel simpel. Je kiest een plek uit voor een micro search en als dat niks oplevert verander je radicaal van koers. Naar een andere stapel, bijvoorbeeld.
Daar begin je opnieuw, net zo lang tot je iets vindt van je gading.
Aldoende ontdekte ik deze geheime whiskey opstelling en dit boek van Maarten ’t Hart. Ik nam alleen die laatste mee :-). Ooit ga ik nog eens terug en zal dan de Levy vlucht langer uitproberen. Maar nu moesten we naar My girl with a pearl. Op sommige feestjes wil je niet te laat komen.
Maurits
Het was prachtig weer die vrijdag en het Mauritshuis lag aan de rand van het Binnenhof glimmend te wachten tot alle gasten er rond 17.30 waren. Ik vind het toch altijd een magische plek.
Bij binnenkomst in de foyer was de wissellijst nog afgedekt. Spannend.
We werden naar de Gouden Zaal geleid, waar om 18.00 directeur Martine Gosselink een toespraakje hield. Of eigenlijk waren het meer kleine interviewtjes met bijzondere kunstenaars; levende kunstenaars. Want dat maken ze eigenlijk nooit meer mee in het Mauritshuis, zei Gosselink.
Al hun vaste kunstenaars zijn al lang dood.
My girl with a pearl
Uiteindelijk zijn er 2700 inzendingen gestuurd naar My girl with a pearl. Uit ruim 40 landen. En daar hangen er de komende maanden 60 van in een wissellijst in de foyer. Waaronder het werk van Wendy. Ga er vooral eens kijken.
De onthulling van de wissellijst in tien tellenDe jongste inzender naast de leuksteHet werk van Wendy komt voorbij onder grote belangstelling.
Na de onthulling kregen we nog een racerondleiding door het Mauritshuis met een bijzonder leuke gids. Ik ga hier niet kunnen herhalen wat zij allemaal vertelde, behalve de quote bij het linker schilderij: ‘een oud vel vrijt niet wel.’
Het blijft een raadsel waarom je sommige dingen gelijk vergeet en andere waarschijnlijk nooit meer.
De trotse maker voor haar kunstwerk.
Rond 20.00 was het feestje van the girl with a pearl over en verlieten we het Mauritshuis. We keken nog eenmaal achterom, voor we in de drukte van het Plein verdwenen. Kunst is prachtig, maar je moet er wel wat te eten bij hebben.
Er is een website gemaakt over My girl with a pearl. Dit is daar een screenshot van. Je vindt er veel meer informatie over het meisje met de parel en natuurlijk staat de inzending van Wendy er ook tussen.
Dagjes uit in Den Haag, ik kan het iedereen aanraden.
Vooral als er iets te vieren valt.
Ik schreef al eens eerder over een werk uit het Mauritshuis in dit blog over de Graffiti van Gerard Houckgeest. Dat begon met onderzoek naar stokpoppetjes en eindigde met poepende en pissende honden op schilderijen uit de 17e eeuw.
Het vier aspecten model voor communicatie is ontwikkeld door de Duitse psycholoog Schulz von Thun. Het komt uit het boekje ‘Hoe bedoelt u?’ dat indertijd onderdeel was van mijn opleiding Hogere Veiligheidskunde (HVK). Origineel afkomstig uit 1982 is het nog steeds een handig hulpmiddel, ook voor crisis, dat iedereen eigenlijk zou moeten kennen.
Niets is zo praktisch als een goede theorie, zei Kurt Lewin ooit.
In dat rijtje hoort ook het vier aspecten model van Schulz von Thun thuis. Geen idee waarom ik het er niet eerder over heb gehad, want ik gebruik het al 25 jaar en het is in zijn eenvoud overal en altijd bruikbaar.
Ook in crisiscommunicatie.
Betrekkingsniveaus
De basisgedachte is dat elke boodschap vier betrekkingsniveaus (of aspecten) heeft. Zelfs als de zender het er niet in gelegd heeft, kan de ontvanger het wel als zodanig ontvangen hebben. Schulz von Thun stelt zodoende dat elke boodschap vier aspecten bevat:
Feitelijke inhoud – Wat wordt er letterlijk gezegd?
Zelfexpressie – Wat zegt de spreker over zichzelf?
Relatie – Hoe ziet de spreker de relatie met de ontvanger?
Appel – Wat wil de spreker dat de ontvanger doet?
Zie bijvoorbeeld een echtpaar van middelbare leeftijd voor je, in een Italiaans restaurant. De pasta wordt gebracht, de vrouw neemt een hap en kijkt daarna onderzoekend in de rondte. Dan zegt ze: waar is het zout?
Dit nu kan van alles betekenen.
Feitelijke inhoud: Waar is het zout? Ik zie het niet staan.
Zelfexpressie. Ik loop de godganselijke dag van alles te zoeken. Mijn bril, mijn slippers, mijn pilletjes en nu ook nog eens het zout. Weet je wel hoe irritant dat is?
Relatie. Geef mij het zout, onderdaan.
Appel. Ik wil graag het zout hebben, kun je even mee helpen zoeken?
Zie hetzelfde echtpaar op weg naar huis in de auto, stilstaand voor het rode stoplicht. Waarop de bijrijder zegt: het is groen. Laat daar zelf maar eens een analyse op los 😊.
Als je eenmaal door hebt hoe het zit met die vier aspecten, kun je ze eigenlijk niet meer niet horen. Het is een middagvullend gezelschapsspel om conversaties op die manier te volgen en analyseren.
Dat geldt natuurlijk ook voor je eigen communicatie. Hoe slinger jij je expressie, appel en relatie met de ander door de feitelijke inhoud heen? Om dat goed te kunnen doen moet je metacognitie aan de bak: ben je bewust van de situatie nu en van de vier aspecten die je gezamenlijk uitzendt naar de ontvanger?
Ik zou zeggen, probeer het gewoon eens.
Crisiscommunicatie
In normale, rustige situaties kom je denk ik een heel eind. Zeker met wat oefenen. Maar onder tijdsdruk, in onzekere situaties, dan is dat nog maar de vraag. Want dat zijn de momenten waarop je metacognitie er niet of nauwelijks meer is. Je acteert voor je het weet in een functionele tunnel, waarop je drie van de vier aspecten al gauw uit het oog verliest.
Het vier aspecten model in één plaatje. De positie van elk van de vier aspecten kan verschillen in hoe de zender het bedoelt en de ontvanger het binnen krijgt.
Want tijdens crisis communiceren we alleen op de feiten en inhoud. Hebben we afgesproken.
Ja toch, niettan?
Dan is er namelijk geen tijd voor zelfexpressie, relatiebeheer en appel.
Nououou……..
……………..dat is maar de vraag.
Want in crisissituaties is die onderlinge verhouding en het luisteren tussen de regels door misschien nog wel belangrijker dan normaal. Daarom moeten we die menselijke communicatie zo veel als mogelijk zien te behouden, en niet alle spraak vervangen door apps en systemen.
Omdat je aan iemands stem hoort hoe hij zich voelt (zelfexpressie) en wat hij eigenlijk wil (appel), ook al vindt hij het lastig het net aan jou te vragen (relatie).
Anders gezegd: drie van de vier aspecten spelen een grote rol in de zachte fragiliteit en -robuustheid van een situatie, systeem of organisatie. Het zijn onmeetbare variabelen in je veerkracht.
Het is aan te raden om bij de vier aspecten van crisiscommunicatie onderscheid te maken tussen drie niveaus: micro, meso en macro.
Micro
Microniveau behelst de onderlinge communicatie tussen mensen tot en met teamniveau. Dat kunnen dus twee mensen samen zijn, maar ook het hele crisisteam. Zeker als er grote druk staat op het team is het niet eenvoudig om goed te blijven communiceren. Dat vergt oefening.
Het vier aspecten model is van al die theorieën misschien wel het makkelijkst toe te passen, ware het niet dat sommige teams een disfunctionele geschiedenis met zich meeslepen. Dan is een crisis of een incident niet een heel handig moment om het relatie aspect ter discussie te stellen. Doe dat al eerder (zie teamhygiëne maar als preparatie) of bewaar het tot na de vergadering.
In alle andere gevallen, als je wel een gezonde samenwerking hebt of een nieuw ad-hoc team bent (lees ook dit verhaal over het snelle vertrouwen), benoem je wel de vier aspecten als het nodig is om de effectiviteit van het team te optimaliseren.
Onthul jezelf;
Stel je niet op boven anderen;
Wees expliciet in wat je van anderen wilt, laat ze niet raden;
Vraag door als je de boodschap niet helder hebt;
Vat samen en vraag dan bevestiging;
Om maar eens wat regels te noemen.
Appel of Appèl, ik vind dat altijd verwarrend. Sinds 2005 is het officieel zonder accent grave. Andere interessante vraag: hoeveel happen kun je uit een appel nemen voor het een klokkenhuis is geworden? Dat lijkt op de Sorites paradox: wanneer kun je zeggen dat een hoop zand geen hoop meer is nadat je er telkens één korrel vanaf haalt? Deze foto was onderdeel van een ultrakort verhaal (UKV) in juni 2021.
Meso
Op mesoniveau spelen vergelijkbare vraagstukken. Alleen niet binnen een team, maar tussen teams. Want als je groot opschaalt kunnen er nogal wat teams tegelijkertijd aan het werk zijn. En ook in die communicatie komt het vier aspectenmodel aan de orde. Een paar observaties.
Feitelijke inhoud. Op mesoniveau lopen operationele, tactische en strategische onderwerpen gauw door elkaar; Niet iedereen heeft dezelfde ervaring en oefening met crisismanagement; Er zijn kennishiaten en men houdt de planvorming slecht bij. Dan kan het op inhoud gaan schuren.
Zelfexpressie: Sommige teams zijn ongeduldig, andere te afwachtend of juist te assertief. Elk team heeft een stempel, een eigen karakter. Heb daar oog voor, want het kan makkelijk leiden tot misverstanden en/of irritaties die de overall performance schaden.
Relatie: Neem elk team serieus en laat ze in hun kracht. Het gebeurt wel eens dat voorzitters uit hogere teams bij andere teams aanschuiven omdat ze het niet goed genoeg vinden gaan. Doe dat niet, houd de relatie waardig en functioneel. Of als het echt niet gaat, vervang dan een team als geheel. Soms is het doel belangrijker dan het middel.
Appel: Wees duidelijk wat je van andere teams verwacht. Kom met SMART opdrachten en vragen en maak er geen zoekplaatje van door te impliceren of zelfs insinueren.
Zoals gezegd zijn dit enkele observaties. Zie ze vooral als illustratie en ga zelf oefenen met kijken naar de vier aspecten.
Macro
Het macroniveau speelt zich af tussen een organisatie en de doelgroep(en). Bijvoorbeeld een gemeente richting zijn inwoners bij een groot incident of ramp. In dergelijke situaties zijn snelheid, duidelijkheid en empathie essentieel. Hier zijn enkele voorbeelden hoe Schulz von Thuns model kan bijdragen aan effectievere crisiscommunicatie:
Duidelijke feitelijke inhoud – Crisiscommunicatie moet feiten helder presenteren zonder ruimte voor misinterpretatie. Ambiguïteit kan leiden tot paniek of ongewenste reacties.
Zelfexpressie en geloofwaardigheid – Een crisismanager moet vertrouwen uitstralen. Dit betekent dat zijn of haar zelfexpressie de situatie niet moet verergeren. Bijvoorbeeld door met kalmte en zekerheid te acteren. En ja, dat is deels ook non-verbale communicatie
Relatieaspect bewaken – In stressvolle situaties kan een boodschap als autoritair of afstandelijk worden opgevat. Dat gebeurt alleen al in de setting van een persconferentie; wie zitten er aan tafel, is er ruimte voor grapjes in de voorbereiding (saamhorigheid!) of zit de burgemeester er in zijn eentje? Bewustzijn van de relatiecomponent helpt om boodschappen empathischer over te brengen en het draagvlak te vergroten.
Duidelijke oproep tot actie – Een crisis vereist soms onmiddellijke actie. Het gevraagde appel moet helder en ondubbelzinnig zijn om verwarring te voorkomen en mensen een duidelijk handelsperspectief te geven.
Eindoordeel
‘Hoe bedoelt u?’ is 25 jaar nadat ik het voor de eerste keer las nog steeds een verhelderend boekje. Ik zag dat er een nieuwe editie beschikbaar is vanaf 2010 en dat daar een pittig prijskaartje van 43 euro aan hangt. Dat kan voor sommigen wel een hindernis zijn. Desalniettemin vind ik vier aspecten model een aanrader voor elke voorzitter van een crisisteam. En het zijn maar 100 bladzijden, dat schiet ook lekker op.
Cijfer: 8,5
Zou ik hem bewaren als de boekenkasten vol zijn en er geruimd moet worden: hij staat er al ruim 25 jaar in en dat blijft zo.
In ‘Wij zijn de tijden’ van Beatrice de Graaf is de Huizinga-lezing 2024 integraal opgenomen, met daarnaast nog een interview en wat wetenswaardigheden over de Huizinga-lezing. Geschiedenis in crisistijd is de ondertitel en dat is precies waar het over gaat. De Graaf breekt een lans voor de narratieve geschiedschrijving, kennis met een boodschap; om hoop te bieden in moeilijke tijden. Ik las het met instemming en als pleidooi voor zachte robuustheid.
Mijnheer Aalbers gaf geschiedenisles op mijn middelbare school. Het was een stereotypische historicus, altijd gekleed in een bruine corduroybroek en een donkergroene coltrui, met een rood-gele schotse sjaal om zijn nek en een kapsel ‘wind-van-alle-kanten.’
Maar wat kon hij goed vertellen.
Als hij bijvoorbeeld uitleg gaf over middeleeuwse ridderruzies liep hij heen en weer voor de klas, zijn armen bewegend alsof hij een zwaard vasthield. Het mooiste was zijn pijl-en-boog mime. Dan stak hij eerst beide armen naar voren, de één iets verder dan de ander. Vervolgens ging zijn rechterarm langzaam naar achter tot hij zijn hand naast zijn oor had en zijn elleboog achter zijn rug uitstak.
Daarna spreidde hij zijn vingers van de rechterhand; de pijl was los. Maar ik kan me niet meer herinneren of hij ooit iemand geraakt heeft.
Vertel beeldend, geef er kleur, kraak en smaak aan. Het moet een esthetisch genot zijn, het verhaal zelf moet al troost en verlichting bieden. Het mag ook best wat dramatisch zijn als aan de historische voorbeelden maar recht wordt gedaan – het moeten geen verzinsels worden.
Vormen van geschiedschrijving
Dat is de eerste les van Huizinga, door De Graaf narratieve geschiedschrijving genoemd. De nadruk ligt op het vertellen van verhalen, al dan niet met een literaire insteek, die niet alleen gebeurtenissen beschrijven, maar ook betekenis en samenhang geven aan het verleden. Dat helpt mensen om grip te krijgen op complexe ontwikkelingen zoals crises.
Het is de tegenhanger van analytische geschiedschrijving. De klassieke, wetenschappelijke benadering waarin historici gebeurtenissen zo objectief mogelijk proberen te verklaren op basis van feiten en bronnen en waarin Huizinga wat minder fans heeft rondlopen.
Op 13 februari vond de aftrap plaats van de Adapt! Academy, waar Beatrice de Graaf ook onderdeel van uitmaakt. Hun doel is meer kennis en kunde opbouwen om samenlevingen voor te bereiden op toekomstige crises. De relatie tussen praktijk en theorie speelt daarbij een belangrijke. Een discussie met een panel praktijkdeskundigen vormde daarom één van de programma onderdelen.
Daarnaast bestaat er zoiets als morele geschiedschrijving. De Graaf pleit voor een benadering waarin historische verhalen niet alleen worden gebruikt om het verleden te begrijpen, maar ook om lessen te trekken voor het heden en de toekomst. Ze haalt Augustinus en Johan Huizinga aan als voorbeelden van historici die geschiedenis gebruikten om morele deugden en perspectief te bieden.
Tot slot noemt ze de toekomstgerichte geschiedschrijving. De Graaf stelt dat geschiedenis niet alleen een terugblik is, maar ook een middel om actief de toekomst te beïnvloeden. Zo kan geschiedenis inspiratie en hoop bieden om in tijden van crisis positieve verandering te stimuleren.
Dat brengt haar tot de tweede les van Huizinga.
Bedenk een narratief dat het heden bekijkt vanuit een doorgaande lijn van verleden naar toekomst waarbij die lijn gekleurd wordt door de bovengenoemde uitgangspunten: vrede en recht.
Waarna De Graaf ook nog de vier deugden noemt die in het narratief zouden kunnen passen, van oorsprong overigens stoïcijns: wijsheid, moed, rechtvaardigheid en beheersing. Later werden ze aangevuld met geloof, hoop en liefde en gepromoveerd tot de zeven kardinale deugden.
Om te bewerkstelligen wat ik van Benedictus had geleerd: als het goede maar gebeurt.
Certitudo
Al met al pleit De Graaf voor een benadering van geschiedenis die niet alleen feiten presenteert, maar ook een handelingsperspectief. Teneinde veerkracht en hoop te bieden in onzekere tijden en crises. Daarmee maak je een samenleving robuuster.
Adapt heeft vier werkpakketten gedefinieerd. Dit zijn de sheets met de onderzoeksvragen van WP1 en WP2, ter illustratie voor de breedte van het programma. Met excuus voor de fotokwaliteit 🙂 Als je op de foto klikt, wordt ie groter.
Niet keihard meetbaar, daarom noem ik het zachte robuustheid, maar het versterkt wel degelijk de koppelingen in je rizoom en je eigen veerkracht. Het sluit mooi aan bij het begrip certitudo, dat De Graaf noemt in het interview dat ook in het boekje is opgenomen.
Certitudo verwijst naar innerlijke zekerheid en vertrouwen. Dat gaat dieper dan alleen fysieke veiligheid en heeft meer te maken met mentale en spirituele zekerheid. In de christelijke theologie wordt certitudo vaak geassocieerd met het vertrouwen in God en de zekerheid van het geloof. Het is een staat van innerlijke rust en zekerheid die je bijvoorbeeld ook ziet bij de Stoa.
En die kan heel robuust zijn, als je maar veel oefent.
De Living Labs zijn één van de interessante projecten uit Adapt.
Ook in de wereldse filosofie wordt certitudo gebruikt, dan als verwijzing naar epistemologische zekerheid, oftewel de zekerheid die je hebt over je kennis en de waarheid. Ik zie het ook als een optimale status van je metacognitie als je wat minder hebt met de term certitudo.
Tegenover certitudo staat securitas. Dat is de meer aardse vorm van veiligheid en robuustheid, maatregelen die je neemt om externe dreigingen te beheersen. In de Romeinse tijd betekende securitas een staat van onbezorgdheid en vrijheid van angst. Het was een ideaal dat werd nagestreefd door individuen en de staat. En velen doen dat nog steeds.
In termen van het Crisis Awareness Framewerk: securitas beweegt zich op de as van fragiliteit en robuustheid, waar certitudo op diezelfde as over zachte fragiliteit en zachte robuustheid gaat. Laat je overigens niet misleiden door de term zacht; een gebrek aan zachte robuustheid kan hard uitpakken.
Eindoordeel
Wij zijn de tijden is een geslaagde poging om eens op een heel andere manier naar crisis te kijken. Zonder afbreuk te willen doen aan feiten en de waarheid pleit De Graaf voor geschiedschrijving met een boodschap. Eentje die richting en hoop geeft in moeilijke tijden en die ik zachte robuustheid noem.
Daarnaast voegt ze interessante religieuze begrippen toe die je ook kan gebruiken als jezelf niet gelooft. Of agnostisch bent, zoals ik. Al eerder had ik veel opgestoken van Benedictus en Ignatius van Loyola en het werk van De Graaf sluit daar mooi op aan.
Ik ben benieuwd of dit een voorbode is van de richting die Adapt op gaat. Dat is het nieuwe onderzoeksplatform dat 13 februari is gelanceerd en waar je in deze bespreking wat fragmenten van terugvind. Check vooral ook zelf hun website.
Cijfer: 8
Zou ik het bewaren als de te volle boekenkasten opgeruimd moeten worden: jazeker.
Dit is de honderdste boekbespreking. De andere 99 vind je in het Boekenblog.
Cynefin is een model dat helpt bij het begrijpen van situaties en het kiezen van de juiste aanpak voor probleemoplossing in complexe organisaties en systemen. Het is nauw gelieerd aan het Crisis Awareness Framewerk en alleen daarom al werd het tijd om er eens wat aandacht aan te besteden.Kan ik gelijk mijn grote Cynefin boek bespreken.
Het was tijdens mijn lectoraat Brandweerkunde dat ik het Cynefin model van Dave Snowden voor het eerst op het spoor kwam, ergens rond 2007. Ik verdiepte mij al enige tijd in high reliability organisaties (HRO) toen ik een artikel van hem tegenkwam in de Harvard Business Review: A leaders framework for decisionmaking. Nog steeds de moeite waard om te lezen.
Snowden zelf kwam bij IBM vandaan, waar hij zich vooral bezig hield met kennismanagement en organisatorische complexiteit. Rond 2004 scheidde hij zich af van IBM en startte het bedrijf Cognitive Edge, dat inmiddels is omgedoopt naar de Cynefin Company.
Het is één van de vele naamwijzigingen in het intellectueel erfgoed van Snowden. Regelmatig worden termen en begrippen vervangen door nieuwe, zonder dat er in mijn ogen iets heel fundamenteels veranderd is. In dit blog ga ik dan ook met name in op wat volgens mij structureel hetzelfde is gebleven.
En dat is een framewerk van vier domeinen dat bedoeld is om de gebeurtenissen en situaties in je omgeving te ordenen en te begrijpen. Cynefin is een Welsh woord dat zoiets betekent als leefomgeving of habitat. In het kader van Crisis Awareness kun je het ook vertalen met Territory, is mijn stelling. Cynefin vergroot dus ook je Crisis Awareness.
Het framewerk
Het Cynefin model bestaat uit vier domeinen waarmee je verschillende soorten problemen en situaties kan onderscheiden. Het draait om ordening van oorzaak – gevolg relaties en voorspelbaarheid van gebeurtenissen. Naarmate die relaties veranderen, verandert het domein ook van karakter en wordt een andere besluitvormingsaanpak aangeraden.
De basis voor Cynefin werd indertijd gelegd ten behoeve van het kennismanagement. Daarvoor definieerde Snowden twee assen waarmee hij een kwadrantje maakte. De oerversie uit 1999 zag er als volgt uit:
Het oermodel van Cynefin. Afbeelding komt uit het boek.
Op de verticale as zie je de systeemtypen open en gesloten. Hiervoor gebruikt Snowden ook vaak de term constraints, begrenzingen. Naderhand werd de terminologie van open en gesloten systemen verlaten en ging Cynefin alleen door met een typologie van constraints.
Op de horizontale as is de leercultuur uitgezet: learning of training. In latere versies werd training vervangen door teaching voordat deze terminologie uiteindelijk helemaal verdween. Ik heb dit onderscheid altijd als zeer zinvol beschouwd en maak er nog steeds gebruik van.
Het verschil tussen teaching en learning kan je niet lekker vertalen met het woord leren. Learning is dat je zelf kennis opdoet door het ervaren van gebeurtenissen en situaties. Teaching is het overdragen van geformaliseerde kennis, vaak door een leeragent zoals een docent of instructeur. Overigens in toenemende mate overgenomen door AI-bots en systemen.
Het geeft ook het verschil tussen ervaring en kennis aan, alhoewel die uiteindelijk in elkaar gaan overlopen.
Beide leervormen zijn essentieel voor een crisismanager. Je moet zelf ervaren hoe het is om een wicked problem op te lossen in teamverband, onder tijdsdruk en met grote onzekerheid. Bijvoorbeeld in praktijkoefeningen of tabletops. Learning is in die zin vergelijkbaar met Prohairesis: je leert iets over jezelf in die specifieke context.
Maar daarnaast is er al veel kennis opgedaan door anderen, waarvan het zinvol is dat je die krijgt aangereikt zodat je niet alles zelf hoeft uit te vinden. Dat is teaching; het Museum of Accidents is daar een voorbeeld van. Accidents reveal the substance, Virilio zei het al, en daar dan een heel museum vol van.
Pas nu ik dit blog zit te schrijven merk ik hoe ik onbewust deze elementen van Cynefin in het Framewerk Crisis Awareness heb geschoven en hoe logisch het samenvalt met andere stromingen zoals de Stoa en Accidentology.
Terug naar Cynefin.
Vier domeinen
De essentie van Cynefin is dat je goed kijkt naar de kenmerken van je vraagstuk en de oplossing zoekt met behulp van de vier domeinen. Want sommige oplossingen passen niet bij bepaalde typen problemen. Zo is een sterke planmatige benadering wel geschikt voor complicated issues, maar niet voor complexe problemen. Daar past meer een exploratieve, experimentele werkwijze bij. Ontdekken dus.
Met die twee assen uit het originele model krijg je automatisch vier kwadranten, door Snowden domeinen genoemd. Inmiddels wil hij van het woord kwadranten en assen niets meer weten, omdat dat te veel impliceert dat het afgescheiden gebieden zijn.
Daarnaast zijn problemen ook steeds dynamischer, volatieler en ambigu. Om dat te kunnen volgen moet je model daar dus bij passen, met vloeiende overgangen van het ene naar het andere domein. Juist in de grensgebieden tussen domeinen wordt het spannend. Daarover straks meer. Eerst naar de domeinen.
Plaatje is afkomstig uit het boek. In het midden staan de termen aporetic en confused. Dat is de plek dat je het niet weet. Of zoals aporetisch mooi werd omschreven: “in ernstige denkverlegenheid verkerend”. Geen uitweg zien.
1. Eenvoudig (Clear)
In het eenvoudige domein zijn de relaties tussen oorzaak en gevolg voor iedereen duidelijk. Problemen zijn hier gemakkelijk te identificeren en oplossingen zijn eenvoudig en herhaalbaar. Best practices worden in dit domein vaak toegepast.
Voorbeelden zijn routinematige administratieve taken of productieprocessen, maar ook standaardprocedures bij incidentbestrijding. In de sturingsdriehoek valt het onder skillbased taken en standaard incidenten.
Besluitvorming in dit domein vereist een “Sense – Categorize – Respond” aanpak in de terminologie van Cynefin; kijken, indelen, doen.
2. Gecompliceerd (Complicated)
Ook het gecompliceerde domein kent een duidelijk verband tussen oorzaak en gevolg, maar het vergt expertise en analyse om het goed te begrijpen. Dit domein omvat bijvoorbeeld technische problemen en strategische planning. Er zijn vaak meerdere juiste oplossingen en goed geïnformeerde experts zoals de AGS (Adviseur Gevaarlijke Stoffen) zijn essentieel.
De besluitvormingsaanpak hier is “Sense – Analyze – Respond”. Kijken, denken, doen, voor het gemak. Want denken is in dit geval soms ook wel meten, rekenen en overleggen.
3. Complex
In het complexe domein zijn oorzaak en gevolg alleen achteraf duidelijk. Patronen en oplossingen ontstaan vaak op een onverwachte manier, emergent en spontaan. Dit domein omvat onder andere sociale systemen, media en bestuur. In dit blog over de complexiteitsprincipes van Casti ga ik dieper in op complexe adaptieve systemen, net als in dit verhaal over de Collapse of complex societies.
Besluitvorming volgt de “Probe – Sense – Respond” aanpak. Testen, kijken, doen dus. Zie ook de vier vormen van onzekerheid.
Wendy tekende voor haar scriptie interne communicatie over Cynefin. Hier zie je de uitleg over het complexe domein.
4. Chaotisch (Chaotic)
In het chaotische domein is er geen relatie tussen oorzaak en gevolg. Dit domein vereist onmiddellijke actie om orde te scheppen. Voorbeelden zijn rampen en crisissituaties zoals de Bijlmerramp, waarbij het eerst aankomende voertuig maar gewoon begon met blussen.
De focus ligt op het stabiliseren en het verkrijgen van overzicht voordat men naar andere domeinen kan verplaatsen. De aanpak hier is volgens Snowden “Act – Sense – Respond”. Uitbreiding voorkomen dus, al zou ik dat toch eerder control, sense, respond noemen. Met een hoog probing gehalte, dat dan weer wel.
Liminaliteit
In the universe, there are things that are known, and things that are unknown, and between them, there are doors.
William Blake (Blake noemde dit de Doors of Perception. Jim Morrison noemde er zijn band naar).
De grens tussen de verschillende domeinen is niet scherp en continu fluïde. Snowden noemt dat liminaliteit, naar het Romeinse woord limen, dat grens betekent. “Liminality is about transitions, about being in-between and crossing treshholds.”
Cynefin anno 2021 met in het groen de liminal space. Afbeelding afkomstig van website Cynefin Co. De A en C slaan op aporetisch en confused. Zie het vorige plaatje uit 2020.
In het Cynefin-framewerk zijn er twee liminale ruimtes:
De liminale ruimte tussen complex en gecompliceerd: Hier kunnen experimenten en innovaties plaatsvinden voordat ze worden gestabiliseerd en geanalyseerd.
De liminale ruimte tussen complex en chaos: Dit is een ruimte waar innovatie kan plaatsvinden en waar nieuwe ideeën kunnen ontstaan voordat ze worden geordend.
Ikzelf zie liminaliteit meer als een overgangsgebied waarin de demarcatie onduidelijk is, dan als een aparte ruimte. Want dan is het toch of je stiekem allerlei nieuwe domeinen toevoegt onder een andere naam.
Essentialia
Cynefin benadrukt het belang van context en het erkennen van de complexiteit van verschillende situaties. Daar moet je je aan aanpassen. Net zoals in het Crisis Awareness Framewerk. Omdat het niet te doen is een volledige beschrijving en bespreking van Cynefin in een paar A-viertjes te geven, som ik hier de elementen op die ik in de praktijk het meest heb gebruikt.
Het onderscheid tussen complex en complicated is het allerbelangrijkst. Complicated is moeilijk, complex is VUCA. Complicated is weten hoe je een computer uit elkaar moet halen en hoe je hem weer werkend kan krijgen door hem weer in elkaar te zetten. Complex is weten dat als je een konijn uit elkaar haalt, je hem nooit meer werkend krijgt.
Disrupties zijn vaak complicated, tenzij je het uit de klauw laat lopen. Dan worden ze complex. Disrupties in volle systemen, daarentegen, die functioneren op 100% van hun capaciteit, zullen bij storingen meestal complexe effecten hebben. Je houdt iets over wat nergens meer in past.
Alles is situationeel bepaald. Het hangt ervan af. Dat is de enige regel die altijd waar is.
Crises zijn vrijwel altijd complex. Pas achteraf begrijp je het, alhoewel je met goed uitzoomen een eind kunt komen.
Chaos staat voor mij gelijk aan incident- en rampenbestrijding. Zeker in het begin. Daarvoor heb je allerlei commandovoeringssystemen. Haal die vooral niet door elkaar met Cynefin. Cynefin is geen command & control.
De domeinen zijn niet scherp begrensd en lopen in elkaar over.
Het zijn ook geen absolute domeinen. Kennis en ervaring doen er toe. Wat voor de één bijvoorbeeld complex is, kan voor een ander complicated of clear zijn.
Alle partijen en elementen uit je Territory gedragen zich zoals Cynefin. Afhankelijk van de situatie; het is dus volatiel.
Over het boek
In 2020 verscheen het eerste boek over Cynefin. Weaving sense-making into the fabric of the world, was de ondertitel. Ik las het ten behoeve van dit blog voor de tweede keer en concludeerde dat het voor mij nu in het Clear domein valt. Ik haalde er dus niet heel veel nieuws uit.
Maar voor mensen die nog niet zo bekend zijn met Cynefin is het een prima opstap, zij zitten wellicht nog in het complicated of complex domein met betrekking tot Cynefn. Dan is dit boek wel een aanrader.
Voor mij was obliguiteit wel iets nieuws, weer zo’n typisch Snowden moeilijk woord. Complexe problemen kunnen vaak niet direct worden opgelost. Dan is een indirecte benadering soms effectiever. Kies dan niet voor een rechtlijnige oplossing, maar experimenteer, leer en pas aan om tot een oplossing te komen. Wees flexibel, zegt Cynefin.
Dat is altijd goed, flexibel zijn.
Cynefin is al met al een sterk intuïtief model. Dat maakt het voor velerlei interpretaties vatbaar en dat is ook wat je in dit boek ervaart. Ik vond dat zelf wel inspirerend, maar sommigen zullen het als te weinig wetenschappelijk aanmerken. Dat is denk ik ook de grootste kritiek op Cynefin.
Daarnaast heeft Snowden een grote voorliefde om regelmatig nieuwe abstracte terminologie aan zijn framewerk toe te voegen. Dat maakt het er niet perse eenvoudiger op. Check één van zijn laatste pennenvruchten er maar eens op na, die zit voor mij nog in de liminaliteit tussen chaos en complicated. Hopelijk wordt het ooit clear.
Zou ik hem bewaren als de boekenkasten vol zijn en er geruimd moet worden: ja, daarvoor heeft dit model genoeg betekend in mijn ontwikkeling door de jaren heen.
Toegift voor de liefhebber: Snowden heeft voor de EU een fieldguide for complexity & crisis geschreven. Gebaseerd op Cynefin, maar dan nog verder geabstraheerd. Interessant om te bekijken, maar eerlijk gezegd vond zelf ik het te abstract om in de praktijk toe te passen.
Bijlage: spoedcursus complexiteit
Paul Cilliers was een hoogleraar aan de universiteit van Stellenbosch en algemeen erkend expert op het gebied van complexiteit. Hieronder vind je een spoedcursus complexiteit van zijn hand.
Complexity is the result of a rich interaction of simple elements that only respond to the limited information each of them are presented with. When we look at the behaviour of a complex system as a whole, our focus shifts from the individual element in the system to the complex structure of the system. The complexity emerges as a result of the patterns of interaction between the elements.
Complex systems consist of a large number of elements.
This is necessary but not sufficient. The grains of sand on a beach do not interest us as a complex system; interaction is vital.
Said interaction is fairly rich, with every element in the system influences, and is influenced by quite a few other ones.
The interactions themselves are non-linear, which guarantees that small causes can have large results, and vice versa..
The interactions usually have a fairly short range. As a result, it can be enhanced, suppressed or altered.
There are loops in the interactions. The effect of any activity can feed back onto itself, sometimes directly, sometimes after several intervening stages.
This feedback can be positive (enhancing, stimulating) or negative (detracting, inhibiting)..
Complex systems are usually open systems, they interact with their environment. It is often difficult to define the border of a complex system.
Complex systems operate under conditions far from equilibrium. There has to be a constant flow of energy to maintain the organisation of the system and its survival.
Complex systems have a history. Not only do they evolve through time, but their past is co-responsible for their present behaviour.
Each element in the system is ignorant of the behaviour of the system as a whole, it responds only to information that is available to it locally.
Naar de vuurtoren van Virginia Woolf werd uitgegeven in 1927. Woolf schreef het in betrekkelijk korte tijd, zo’n zes weken, maar bleef het daarna vervolmaken tot ze het goed genoeg vond. Het gold gelijk als een meesterwerk en staat (stond) op nummer 15 van de Engelse boekentop 100 aller tijden. Goedgemutst begon ik er aan met de Waddinxveense Boekenclub Excelsior (WBE).
Want ik ben namelijk dol op vuurtorens. Voor mij zijn dat symbolen op de grens van twee werelden, een fysieke liminaliteit in het niemandsland waar nog van alles mogelijk is. Het geeft volop aanleiding tot filosofisch mijmeren, zoals Jazmina Barrera in haar Vuurtorenberichten doet. Dat vond ik echt een heerlijk boek en aangezien zij heel enthousiast over Naar de vuurtoren schreef, hoopte ik ook met Woolf op een fijne leeservaring.
“Ja natuurlijk, als het morgen mooi weer is,” zei mevrouw Ramsay. “Maar dan moet je wel voor dag en dauw op,” zei ze erbij.
Dat is de beginzin van Naar de vuurtoren. Het is de aanloop naar het grootste drama uit het boek, want uiteindelijk gaan ze niet. Het weer is te slecht om uit te varen, zoals Mijnheer Ramsay gelijk al zei, maar hij weet dat op zo’n ongelukkige manier te brengen dat hun zesjarige zoontje James er diep ongelukkig van werd.
IJsje
Ik moest gelijk denken aan Het drama van het begaafde kind van Alice Miller, dat vertelt over een klein meisje dat geen ijsje van haar ouders krijgt terwijl ze er zelf wel één nemen. Daar is het meisje natuurlijk heel verdrietig over; niet over dat ijsje zelf, maar over de krenking, het gevoel van afwijzing. Dat tot verbazing van haar ouders niet viel goed te maken met een likje van hun ijs. Die hadden alle symbolische betekenis volkomen gemist.
En zo ging het dus ook in Naar de vuurtoren. Onbegrip van alle kanten over de aangekondigde en afgezegde boottocht. Pas in deel 3, er is dan al van alles gebeurd waar slechts zijdelings notie van wordt gemaakt, bereikt James de vuurtoren, samen met zijn zus en vader.
Was het toch nog gelukt; geen likje van het ijs, maar een eigen ijs.
Waarschijnlijk is dit het enige dat ik er echt van ga onthouden, op een ander dingetje na waar ik straks nog op kom. Want ik vond dit een stroef boek, al had de andere helft van de WBE er minder moeite mee.
Godot
Godvrey Island, dat model stond voor de vuurtoren uit het boek van Woolf. Foto van Wikipedia.
Dat verschil draait vooral om de appreciatie van zinnen als deze:
“Omdat hij bij een grote groep mensen hoorde, al was hij pas zes, die het ene gevoel niet los kunnen zien van het andere, en de gebeurtenissen van dat moment altijd laten vertroebelen door hun vooruitzichten, met al hun geluk en verdriet, en omdat voor zulke mensen elke slag van het rad van sensaties al in hun vroegste jeugd in staat is het moment waarop het zijn schaduw of zijn schijnsel laat vallen scherp te stellen en te fixeren, koppelde James Ramsay, die op de vloer plaatjes zat te knippen uit de geïllustreerde catalogus van de Army & Navy Stores, het plaatje van een ijskast toen zijn moeder dat zei aan een hemelse verrukking.”
Nou ja, van dit soort zinnen schreef Woolf een heel boek vol dus. Aan mij is het niet besteed, deze opsomming van ellenlange gedachten en overpeinzingen van alle personages, overgebracht door een alwetende verteller die continu switcht van de ene naar de andere.
Vuurtorenwachter
Ondertussen gebeurt er nauwelijks iets, er is geen plot, geen storyline. Dat wat er wel gebeurt, het overlijden van mevrouw Ramsay en haar oudste zoon bijvoorbeeld, lijkt in Naar de vuurtoren geen rol van betekenis te krijgen.
Al hangt het wel als een schaduw boven het boek, zoals die vuurtoren daar ook steeds maar is zonder dat iemand er komt. Ik was inmiddels heel benieuwd geworden naar de vuurtorenwachter en zijn gezin, want daar wordt van alles over gedelibereerd in het verhaal, maar even kennis laten maken zit er niet bij.
Het voelde uiteindelijk net als Waiting for Godot; dat was waar ik nog op terug wilde komen. Allemaal mensen onder een boom die met elkaar converseren zonder dat er iemand komt, zoals ze hier rondom de vuurtoren structureel in gesprek en gedachten zijn zonder dat er wat gebeurt.
Virginia Woolf in 1927. Foto van Wikipedia
Een antigebeurtenis.
Zou Godot een vuurtorenwachter zijn? #dtv
Eindoordeel
“Ze waren inderdaad al heel dicht bij de vuurtoren. Daar rees hij hoog op, streng en recht, helwit met zwart, en op de rotsen kon je de golven in witte scherven zien breken, als verbrijzeld glas. Je kon lijnen en plooien in de rotsen zien. Je kon duidelijk de ramen zien; met op één een witte vlek en op de rots een groen pluimpje. Er was een man naar buiten gekomen om door een verrekijker naar hen te kijken en weer naar binnen te gaan. Dit was het dus, dacht James, de vuurtoren die hij al die jaren aan de overkant van de baai had gezien; het was een strenge toren op een kale rots.”
Tot zo dicht kwam ik bij de vuurtorenwachter en laat ik eerlijk zijn, dit soort passages vond ik wel mooi. Die waren er ook. Maar niet genoeg. Naar de vuurtoren is een boek in en met geschiedenis, daarin zit voor mij de waarde. Het bracht mij echter weinig leesplezier. Daarvoor gebeurde er te weinig en vond ik de gedachten en overpeinzingen van de hoofdpersonen niet interessant genoeg. In mijn top 100 gaat ie niet komen.
Cijfer: 7
Zou ik hem bewaren als de boekenkasten vol zijn en er geruimd moet worden: als je een boek gelezen hebt ga je er toch aan hechten, bemerkte ik bij mezelf, maar bij nijpend ruimtetekort gaat ie er wel uit.
De essays van Michel Montaigne worden gezien als één van de eerste moderne geschriften uit het westen. Tussen 1571 en 1593 schreef hij 107 hoofdstukken over een veelheid aan onderwerpen. En op het laatst, hij takelde al vroeg af, over zichzelf en zijn kwalen. Toen hij overleed was hij 59, net zo oud als ik nu ben. Een mooi moment om zijn werk te bespreken in wat een lang blog zal worden.
Zie ik hem daar zitten? In de toren van zijn kasteel, op het buitenverblijf van zijn familie. 38 is ie pas en hij heeft zich teruggetrokken uit het openbare leven. Om zich te wijden aan zijn gedachten, zijn boeken en zijn geschriften.
Het is 1 maart 1580.
En hij wendt zich tot ons, de lezer. Want we moeten weten dat zijn boek te goeder trouw is geschreven, niet om ons te dienen noch voor zijn eigen roem. Het gaat namelijk over hemzelf; een frivool en ijdel onderwerp, zo zegt hij. Wij als lezers hebben waarschijnlijk wel wat beters te doen. Vaarwel dus, zo schrijft hij.
Maar niets bleek minder waar. Ruim 440 jaar later worden zijn essays nog steeds gelezen en nu ben ik er ook aan begonnen. Vanaf 2016 stond de kloeke vertaling van Hans van Pinxteren onaangeroerd in mijn kast. Door zijn aanstekelijke bundel ‘Hoe ouder, hoe vrolijker’ werd ik weer op het bestaan ervan gewezen, waarna ik het snode plan opvatte om in 2025 de 1379 bladzijden te lezen.
Als ik er elke dag 10 doe, ben ik in 138 dagen klaar.
Dat is 18 mei. Reken hier en daar wat tegenslag; zou het boek eind mei uit zijn? Dan moet ik sneller gaan lezen dan tot nu toe. Als ik dit schrijf op 18 januari 2025 ben ik bij hoofdstuk 1.23, pagina 140. Maar ik ben er wel door gegrepen.
Montaigne is zeker in het eerste deel beïnvloed door de Stoïcijnen. Veel van zijn thema’s komen me daardoor bekend voor. Ook de dilemma’s die hij benoemt zijn in deze tijd nog steeds relevant: Mag je overwinnen door arglist? Waarom is het onverstandig voor onderhandelingen het kasteel te verlaten? Wat kan de droefheid met je doen?
Allemaal pure gedachten en overwegingen uit een tijd die nog niet gedomineerd werd door techniek. Daardoor voelt het alsof je raakt aan de pure mens, nog niet door moderniteit aangetast, maar wel met hetzelfde redenatievermogen en de intelligentie van ons. Verrassend hoeveel er nu nog van toepassing is, vind ik.
Het mooie van de teksten van Montaigne is dat hij niet wil opdringen wat de waarheid is. Veel meer laat hij de verschillende benaderingswijzen zien, door de verhalen van anderen te vertellen. Om daarna aan jezelf de keus te laten welke invalshoek je kiest.
Al verzint hij er af en toe ook wel eens wat bij; is het niet waar, had het waar kunnen zijn.
Bij een oud verhaal kan het, in tegenstelling tot de bereiding van medicijnen, geen kwaad er nu eens dit, dan weer dat doorheen te mengen.
Want het gaat tenslotte om de boodschap.
Daarom deel ik graag de bevindingen van en tijdens mijn leestocht. Geen samenvatting dus, ook geen recensie. Wel kernpunten, associaties en overwegingen.
Ik zou zeggen, denk lekker mee, met de geannoteerde essays van Montaigne.
1.1 Verschillende methodes tot hetzelfde doel
In dit eerste hoofdstuk schrijft Montaigne over de dapperheid die je leven kan redden als je bent overwonnen of gevangen genomen door een machtiger partij dan jij. Hij geeft en paar van zulke voorbeelden, waaronder Edward van Wales, die uiteindelijk vergiffenis toonde aan de stad Limoges dankzij het dappere optreden van drie ridders.
Ja, de mens is een verbazend ijdel, complex en veranderlijk wezen. Je kunt er haast geen staat op maken of er algemene uitspraken over doen.
Waarna hij Alexander de Grote opvoert als iemand die dappere tegenstanders alsnog over de kling joeg.
Montaigne vraagt zich af of Alexander al zoveel heldenmoed had gezien, dat hij er niet meer van onder indruk was. Been there, seen that. Boeie. Zoiets?
Of misschien was Alexander zo jaloers op de dappere andere, omdat hij vond dat hij als enige zo dapper mocht zijn en dat die anderen daar geen aansprak op mochten maken. Hij kon dus niks anders doen dan ze ombrengen.
Of, dat kan ook nog, zou zijn eenmaal ontketende woede zo groot zijn dat die zich door niks liet beteugelen?
1.2 Over de droefheid
In over de droefheid zegt Montaigne dat hij zelf niet erg ontvankelijk is voor emoties, zoals onderwezen door de stoïcijnen.
Ik heb van nature een dikke huid en door mijn verstand te gebruiken maak ik die met de dag stugger en harder.
Verder quote hij Petrarca: wie zeggen kan hoe fel hij brandt, staat niet in vuur en vlam. En Seneca: geringe zorgen spreken zich uit, zware zorgen zwijgen stil.
Droefheid bouwt zich op, zo zegt hij. Het is een emmer water, waar de laatste druppel de boel doet overlopen. Maar soms is het zo overweldigend, dat je er per direct door kan overlijden.
Zo vertelt hij het verhaal van de Duitse officier Raisach die bij het aanschouwen van zijn dode zoon in een harnas niks zei, verstarde en daarna dood neer viel.
Daar staat tegenover dat de vreugde ook tot instantane dood kan leiden. Het is de heftigheid van emotie die een mens fataal kan zijn, niet de droefheid of vreugde op zichzelf.
1.3 Onze gevoelens reiken tot voorbij het leven
De eerste twee bladzijden van dit hoofdstuk zijn het meest interessant. Daarin stelt Montaigne dat we nooit bij onszelf zijn, maar altijd een stap verder. Vrees, hoop en verlangen drijven ons naar de toekomst en dat verbreekt de band met het nu.
Of zoals Epicurus zegt: het past de wijze niet om vooruit te kijken of zich zorgen te maken over de toekomst.
Angst voor de toekomst brengt de mens schade toe, schrijft Seneca. Daarna citeert Montaigne Plato: doe wat je doen moet en ken jezelf. Als je jezelf kent, weet je ook wat jouw zaken zijn en welke je kunt laten liggen omdat die voor anderen zijn. Dat geeft rust.
Zoals de dwaasheid nooit tevreden is, zelfs niet als haar wensen worden vervuld, zo is de wijsheid steeds tevreden met wat voor handen is en heeft nooit onvrede met zichzelf. Zei Cicero in Tusculum.
De rest van het hoofdstuk is een merkwaardig vehaal over begrafenissen en rituelen. Men moet niet alles willen onthouden als je het later ook nog op kunt zoeken.
1.4 Ons gemoed reageert zijn emoties af op de verkeerde dingen als de echte ontbreken
Heftige emotie, zo zegt Montaigne, moet zichzelf altijd ergens op richten. En als er niets is, dan kiest het wel voor een afleider, iets wat er eigenlijk niets mee te maken heeft, maar er wel voor door kan gaan.
Want ongerichte emotie kan niet lang bestaan, dan is het gelijk een wind die zijn kracht verliest en verloren gaat in de lege ruimte.
Verder citeert hij de filosoof Bion, over de koning die uit droefheid al zijn haren uittrok: “denkt hij soms dat je met een kale kop minder verdriet hebt?”
En Plutarchus: trek je niets van de gebeurtenissen aan, want die hebben lak aan je razernij.
Maar, zo sluit hij af, tegen onze eigen wanordelijke geest kunnen wij nooit genoeg tekeer gaan.
1.5 Of de commandant van een belegerde vesting de poorten uit moet gaan om te onderhandelen
List of moed, wie let daarop: het is de vijand, toch? Dit citaat van Vergilius staat centraal in hoofdstuk 1.5.
De vraag is of het doel de middelen heiligt, dan wel dat dapperheid voor de list gaat. Het is eervoller te winnen door kracht dan door arglist, zo wordt door sommigen gesteld, je zegeviert volgens hen alleen echt als je wint door goeder trouw en met behoud van waardigheid.
Het koninkrijk Ternate verklaarde daarom zijn tegenstanders vooraf de oorlog met een volledige opgaaf van middelen, manschappen en materieel, zowel offensief als defensief. Mocht de vijand daarin geen aanleiding zien een bestand te treffen, dan was er ook geen grens om het geschil te beslechten in het veld; alles was toegestaan.
De oude Florentijnen, in een overtreffende trap, kondigden hun verrassingsaanval een maand van tevoren aan door het luiden van hun klok, de Martinella.
Toch schrijve men de list niet af. Wie het niet redt met de huid van een leeuw, moet er een stuk vossenvel aan vast naaien. Verras de vijand.
Tijdens onderhandelingen en vredesverdragen moet de aanvoerder het meest op zijn hoede zijn. En niet zelf de poort uitgaan om de vrede te bevestigen, tenzij hij de overwinning al veilig heeft gesteld.
Montaigne sluit af met de stelling dat hij een ander graag op zijn woord gelooft, maar alleen als dat uit vrije wil is en in goed vertrouwen gebeurt; nooit met de moed der wanhoop. De kat in het nauw maakte altijd al rare sprongen.
1.6 Het uur der onderhandelingen is vol gevaren
Hoofdstuk 1.6 gaat door op 1.5: is winnen door arglist eervol? Of geldt het winnen zelf als afdoende reden om de ingezette middelen te kunnen verantwoorden?
Het is voor de stad die zich ook op gunstige voorwaarden overgeeft altijd hachelijk geweest om te vertrouwen dat de afspraken worden nageleefd, zegt Montaigne. Het recht van hebzucht en wraak is vaak sterker dan gezag en krijgstucht.
Niemand zou mogen profiteren van andermans dwaasheid, citeert hij Cicero, maar in oorlog gaat dat niet altijd op. Wie wint oogst de roem, of het nu komt door geluk of vernuft.
Het is een kort hoofdstuk, 1.6, waarin Montaigne mijns inziens twijfelt om te kiezen tussen de overwinning door dapperheid en eerlijkheid, dan wel te waarschuwen voor het verraad van de ander.
Misschien is het allebei waar.
1.7 Onze daden moeten beoordeeld worden naar onze bedoelingen
Ontslaat de dood van verplichtingen? Mag je je woord breken als je bent overleden?
Montaigne meent van niet. Aangezien wij geen controle hebben over daden en handelingen, alleen maar over de wil, zijn alle regels betreffende de menselijke afspraken gegrondvest in de wil. Als je meent dat de dood je ontslaat van aangegane afspraken, onteer je jezelf, zowel als je geweten.
Wie het vonnis uitstelt tot het moment dat hij geen weet meer heeft van de zaak is een onbillijke rechter, oordeelt Montaigne.
Uiteindelijk gaat ook dit hoofdstukje over eer en arglist. Het lijkt een pleidooi voor waardigheid zonder naïviteit.
Als wij de geest niet richten, schrijft Montaigne, zal onze geest zich vullen met ledigheid en aan de haal gaan, van “hot naar her zwalken door het braakland van de verbeelding.”
Hij zal zo gejaagd zijn dat hij niets dan dwaasheid en schimmen produceert, ijle gedachten spinnend in koortsige dromen.
Wie overal is, is nergens.
“Als je overal woont, Maximus, ben je nergens thuis,” schreef Martialis in zijn Epigrammen.
Kennelijk heeft Montaigne zich teruggetrokken en verblijft nietsdoend op zijn buitenverblijf. Alwaar zijn geest zoveel gedrochten, spooksels en dwaasheden produceert dat hij ze op schrift stelt, in de hoop dat zijn geest er zich nog eens voor zal gaan schamen.
Is Montaigne iemand anders dan zijn geest, vraag ik me nu opeens af?
We zijn op pagina 46. Nog 1331 te gaan 🙂
1.9 Over leugenaars
In hoofdstuk 1.9 beklaagt Montaigne zich over zijn geheugen. Werkelijk niets kan hij onthouden, vertelt hij, maar dat heeft er wel toe geleid dat hij al zijn andere cognitieve capaciteiten vol heeft kunnen trainen. In tegenstelling tot hen die door hun goede geheugen luie denkers zijn geworden, mensen die van wal steken met oude verhalen in zulke details dat niemand het interessant meer vindt.
Foto afkomstig van Wikipedia, publiek domein.
En dan weer niet onthouden hoe vaak ze hun mottige verhalen al niet verteld hebben; vooral oudere mensen zijn hier te duchten.
Leugenaars moeten over een goed geheugen beschikken om niet door de mand te vallen. Montaigne noemt twee types; zij die niet alles vertellen wat ze weten, en zij die iets anders vertellen dan er werkelijk gebeurd is. Het gaat hem om de laatste groep; die vindt hij verachtelijk. Zelfs als hij zijn eigen hachje zou kunnen redden met een leugen, zou hij het niet doen.
Want taal is wat de mensen met elkaar in contact brengt.
Als wij beseften hoe afschuwelijk de leugen is en wat wij ermee aanrichten zouden wij die overtreding te vuur en te zwaard bestrijden, en met meer reden dan andere misdaden.
Aan leugens raakt men verslaafd, zo meent Montaigne. Wie er eenmaal mee begint kan niet meer ophouden. Verder is het lastig dat leugens niet één gezicht hebben; het is niet het omgekeerde van de waarheid, het kent niet één gezicht. Anders hadden we de leugens gewoon kunnen omkeren.
Hier raakt het aan de paradox van Epimenides, die zei dat Kretenzers altijd liegen. Als Kretenzers altijd liegen sprak hij de waarheid en dus loog hij. Als ze niet altijd liegen, sprak hij de waarheid en dus loog hij.
De pythagoreeërs zeggen dat het goede zeker en eindig is, het kwade onzeker en oneindig. Duizend wegen leiden van het doel af, eentje gaat er naar toe.
1.10 Over vlot of traag spreken
“En nooit kreeg ieder van ons alle talenten” (versregel van La Boétie, een vriend van Montaigne)
Er zijn mensen die altijd hun zegje klaar hebben en er zijn hen die zich eerst goed moeten voorbereiden. De eerste groep omvat vooral de advocaten, terwijl onder de tweede groep met name de predikers schuil gaan.
Helaas zijn er te weinig predikers in Frankrijk, stelt Montaigne, ook al is de rol van de advocaat toch moeilijker.
Zelf heeft hij moeite zich lang voor te bereiden op een spreekbeurt. Als het niet vrij en spontaan gaat, dan gaat het volgens hem belabberd. Daarnaast heeft hij zijn stemmingen niet in de hand; het toeval speelt een grotere rol dan hijzelf.
De omstandigheid, het gezelschap en zelfs het geluid van mijn stem diepen meer uit mijn geest op dan ik er zelf uithaal als ik hem in mijn eentje peil en aanspraak.
Uiteindelijk vindt Montaigne het gesproken woord dan ook waardevoller dan het geschrift.
Wat bij mij dan weer het gevoel opriep dat de bandrecorder zo’n 400 jaar te laat is uitgevonden. Nu ben ik opeens benieuwd naar het stemgeluid van Montaigne. Er is vast ook geen foto van hem.
Dit zijn de eerste tien geannoteerde essays van Montaigne. In de loop van de komende maanden vul ik die aan, al naar gelang ik mijn geplande leestempo weet vol te houden. Dus kom af en toe weer eens kijken hoe ver het project staat.
Ridder & Rat. Zo gingen we het noemen. We zaten aan het diner in Theater Flint te Amersfoort, in afwachting van de show van Raymond Mens en we vroegen ons af of we samen een project dan wel probeersel zouden gaan opstarten. Welke van de twee pro’s het dan werd zou de tijd uitwijzen.
En doorzettingsvermogen.
Beetje geluk.
Dat.
Een strip, dat was het idee. Het mocht gaan over van alles. Maar het moest wel herkenbaar zijn. Iets wat er nog niet was. Beetje cartoon, beetje commentaar, beetje crisis. Zoiets. En dan kijken wat het wordt.
Project of Probeersel.
Of herhalen we ons dan nu al?
Ridder & Rat
Hoe dan ook, kom vooral veel langs op deze pagina van Ridder & Rat. Geen idee nog wie het zijn verder. Dat gaat groeien, ook wij moeten hen nog ontdekken. Maar dat is precies de lol ervan; ontdekken door het te doen.
Heel regelmatig gaan we hier dus posten, misschien zelfs wel iedere dag, je weet het niet. We beginnen met een restje 2024, die vanzelf over gaat in 2025. Als je op de tekening klikt, wordt ie vanzelf groter. Alhoewel hij rechtsonder niet echt pakt, vreemd genoeg. Zoals met alle galerijen op Rizoomes.
Rizoomes is zo opgezet dat je in principe overal kunt beginnen met lezen. Toch zijn er een paar blogs die helpen om het geheel beter te volgen als je die eerst gelezen hebt. Dat lijstje staat hieronder.