Wanderings in crisis

Tag: Amsterdam (Pagina 1 van 2)

The Tibbs – Keep it to your Yourself

Leestijd: 2 minuten

Prettige verrassing op het Bloemterras deze week. Daar stond opeens ‘For lack of better words’, van het Amsterdamse collectief The Tibbs. “Onversneden ouderwetsche soul”, schreef Gabor erbij, “rondom de zangeres Roxanne Hartog.” Want The Tibbs zelf bestaan al zeker twee platen lang. Dit is hun derde album.

En wat voor één.

Gelijk vanaf het eerste nummer gaat de pas er in. ‘Ain’t it funny’ klinkt een beetje als Paul Weller zonder toeters. The Style Council en Studio 150 zijn nooit ver weg. Toch klinkt het eigen genoeg, het is nergens dat je denkt dat er sprake is van jatwerk.

Op het volgende nummer ‘Can’t teach an old dog new tricks’ al helemaal niet. Dat begint met een eigenzinnige rif die zich het gehele nummer blijft herhalen. Het is het dichtst tegen rock wat The Tibbs op dit album laten horen.

Met ‘For lack of better words’ waan je je ergens terug in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw, toen Motown scepters zwaaide in Detroit, Philadelphia en ver erbuiten. Muziek met heimwee naar een tijd die je niet eens of maar deels zelf hebt meegemaakt, waar ook Amy Winehouse zo goed in was. Een sfeer die over het hele album heen hangt.

Garagesoul, zo noemen ze het zelf. Een mix van ‘Rhythm & Blues, Funk, Jazz, Pop and Ska’.

De leukste verrassing van dit album zit vlak voor het eind. Daar horen we een geheel eigen versie van ‘Rosie’, de grootste hit van Claw Boys Claw. Een lekkere cover die onherkenbaar begint en pas als Roxanne begint te zingen valt het kwartje op zijn plek.

Al met al is ‘Keep it to yourself’ een plaatje dat je op elk moment van de dag op kunt zetten. ‘s Morgens maakt het vrolijk en is er die dag opeens van alles mogelijk, terwijl als het langzaam donker wordt de nachtclub de deuren opent en het tenue de ville zich strak om je heen sluit.

Wie weet wat er daarna nog mogelijk is. Maar dat keep ik to myself.

Veiligheidsrisico’s bij stedelijke verdichting

Leestijd: 9 minuten

De veiligheidsrisico’s bij stedelijke verdichting nemen toe, zo blijkt uit een klein gedachtenexperiment over de voorgenomen uitbreiding van Amsterdam met 20.000 woningen. Maar het grootste risico is misschien wel dat het systeem ‘stad’ fragiel wordt en daarmee gevoelig raakt voor een predictable surprise.

Amsterdam

Twaalf jaar, zo lang heb ik uiteindelijk in Amsterdam gewoond. Van 1993 tot 2005, het grootste deel van die tijd werkte ik voor de brandweer aldaar. Het waren vormende jaren, die goed van pas kwamen toen ik uiteindelijk naar Schiphol overstapte. Waar ik nu nog steeds werk.

In die periode zag ik het geleidelijk aan steeds voller worden in de stad, tot het eigenlijk net te druk werd. Ik woonde in het Oostelijke Havengebied en toen de buurten er omheen ontdekten dat het grasveld aan het water en voor mijn deur zich prima leende als zwembadveldje, was het in de zomer nooit meer rustig. Avond aan avond was er feest en herrie. Als ik de kranten mag geloven is dat nog niet voorbij. Zelfs Douwe Bob bemoeide zich er mee.

Muntplein 1960. Foto ANP

Het zijn de normale taferelen van de grote stad, zo zei men tegen mij. Al helemaal in de gebieden met een hoge stedelijke verdichting. Mensen hebben er geen tuintjes of een buiten en maken gebruik van de voorzieningen die de openbare ruimte biedt. Dat leidt onherroepelijk tot spanningen in een wijk. Zeker als de bewonersgroepen nogal van elkaar verschillen en er hun eigen leefgewoontes op na houden, zonder rekening te houden met anderen.

In een samenleving waar de eigen identiteit en vrijheid breed uitgemeten en gevierd wordt, zoals Hans Boutellier schreef in Het nieuwe Westen, nemen die spanningen alleen maar verder toe. In de krant van 4 februari las ik over een voetbalkooi in Oud West, dat gehalveerd dreigde te worden omdat omwonenden geklaagd hadden over de geluidsoverlast. Dat lieten de ouders niet op zich zitten en in een paar weken tijd waren de gemoederen zo verhit dat beide groepen in staat van oorlog met elkaar verkeerden.

Om een voetbalveldje.

Stedelijke verdichting

Dat worden interessante tijden, dacht ik dus ook toen ik las dat Amsterdam tot 2035 maar liefst 20.000 woningen wil bouwen binnen de gemeentegrens. Bovenop de bestaande woningvoorraad van zo’n 450.000 stuks. Welke veiligheidsrisico’s brengt die stedelijke verdichting met zich mee, zo vroeg ik me af.

Aldus maakte ik deze kleine analyse. Niet om tegen stedelijke verdichting te zijn, iedereen moet tenslotte wonen, maar wel om duidelijk te maken dat die verdichting consequenties heeft. Met die consequenties moet je wat doen, dat kan je niet alleen maar aan de bewoners overlaten.

Inmiddels weet ik namelijk dat de overheid wel vaker hals over kop plannen maakt, die bij iets langer nadenken helemaal niet haalbaar zijn. Dat kan je dus al weten voordat je er mee begint en dan hoef je je dus ook niet te verstoppen achter het Met-de-kennis-van-nu-syndroom.

Kijk bijvoorbeeld naar de elektrificatie van onze energiebronnen. Alles moet op het stopcontact, alleen zit het stroomnet bommetje vol. Er kan voorlopig niks meer bij, totdat over vele jaren de netten weer wat zijn opgeplust. Tot die tijd staan op sommige industrieterreinen de dieselaggregaten te stampen om de bedrijven van stroom te voorzien. Tja.

Vijzelstraat 1960

Dat zou met deze stedelijke verdichting niet zo hoeven gaan als je vooraf een analyse maakt. Waar hebben we dan allemaal rekening mee te houden?

Ik vogelde het uit op de achterkant van een bierviltje.

Taxonomie van ongewenste gebeurtenissen

Daartoe besloot ik eerst mijn definities uit de kleine taxonomie van ongewenste gebeurtenissen er bij te pakken. Voor dit blog beperk ik me dan voornamelijk tot emergencies en disrupties. Dreiging, crisis en polycrisis laat ik er even buiten. Nou ja, misschien een beetje crisis dan.

Een emergency of noodgeval is een situatie met onverwacht en acuut gevaar voor levens en/of grote schade die zo snel mogelijk beheerst moet worden;

Een disruptie is een situatie waarin een sociaal systeem (gemeenschap, organisatie, beleidssector, land) een urgente bedreiging van fundamentele waarden en structuren ervaart, waarbij grote onzekerheid speelt en waarin het nemen van verreikende besluiten nodig wordt geacht;

Crisis is een situatie waarin het vertrouwen van een bevoegd gezag of overheidsinstantie zodanig is verzwakt dat ze geen draagvlak meer heeft om een gecompliceerde disruptie dan wel wicked problems op te lossen.

In de praktijk beïnvloeden emergencies, disrupties en crises elkaar. Net als in andere complexe systemen zitten er ontelbare feedback- en feedforwardloops in, die om het even welke op zichzelf staande gebeurtenis koppelt aan eerdere gebeurtenissen, risicoperceptie, framing en schuldigen. Of niet. Dat is de onvoorspelbaarheid uit VUCA (Volatile, Uncertain, Complex, Ambiguous).

Die complexiteitsexercitie ga ik hier niet maken, het was immers op een bierviltje. Wel som ik een aantal voorzienbare veiligheidsrisico’s van stedelijke verdichting op. Niet uitputtend natuurlijk. Het is allemaal bedoeld ter illustratie.

Emergencies & criminaliteit

Bij stedelijke verdichting zal de frequentie van incidenten toenemen. Er zijn immers meer mensen en dat betekent meer hommeles. Dus meer branden, meer verkeersongevallen, meer lekkages van gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging. Meer mensen die van de trap vallen, een hartaanval krijgen of struikelen over stoepranden.

Kalverstraat 1961. Foto ANP

Misschien neemt het aantal omgevallen bomen wel af. Want die moeten natuurlijk plaatsmaken. In ruil daarvoor krijgen we meer plaagdieren. Als er geen buiten is, gaan ze naar binnen.

Ook de criminaliteit zal toenemen. Meer explosieven aan voordeuren; dat waren er in Amsterdam 91 in 2023 en 127 in 2022. Die hangen samen met steeds meer cocainegebruik en -handel. Wellicht ook meer drugslabs in woonwijken, afpersing, vechtpartijen en oplichting.

Meer (kinder)mishandeling.

Daarnaast zal de onrust tussen groepen in wijken toenemen, zoals we nu trouwens ook al zien. Ik noemde slechts twee voorbeeldjes, over het voetbalveldje en het informele zwembad, maar in de praktijk zijn dat er natuurlijk veel meer.

De omvang van incidenten zal ook toenemen. Woningen staan dichter op elkaar, dus er zullen meer mensen last hebben van de rook bij brand. De te evacueren groep wordt groter, net als de behoefte aan noodopvang. En dan gaan we er maar even vanuit dat de brandpreventie wel op orde is en de branden zelf dus niet makkelijk uitbreiden en overslaan. Wat er van preventieve voorzieningen overblijft bij intensief gebruik laten we maar even voor wat het is.

Escalatie van incidenten zal ook toenemen bij stedelijke verdichting. Deels door samenloop, dus meerdere incidenten tegelijk. Maar ook door grotere groepen op straat, meer agressie onderling als wel tegen hulpverleners en het koppelen van belangen: partijen die nooit samenwerken en elkaar opeens vinden in het tegen zijn.

Samen tegenwerken.

Disrupties & verstoringen

Denk ook aan ‘feesten’ als Koningsdag, Oud & Nieuw, evenementen, bijeenkomsten, activisten en demonstraties. Daar weten we inmiddels van dat die flink uit de klauw kunnen lopen.

Al deze incidenten zullen naast hun primaire schade ook veel secundaire schade toebrengen aan de verdichte stad. Er is immers minder ruimte, minder redundantie om ellende op te vangen of om te leiden. Weer niet bedoeld als volledig, maar wel ter indicatie een kleine greep secundaire veiligheidsrisico’s bij stedelijke verdichting:

Damrak 1961. Foto ANP

Verkeersopstoppingen en omleidingen: Het afsluiten van wegen of straten om ruimte te maken voor hulpdiensten kan leiden tot verkeersopstoppingen en omleidingen in omliggende gebieden. Dit verstoort het normale verkeer in de stad en belemmert de mobiliteit van bewoners, werknemers en bezoekers. Het zal sowieso bij een verdichte stad al moeilijker zijn om goed bij de plaats incident te komen. Toen ik nog bij de brandweer Amsterdam reden we aan van drie kanten in de binnenstad.

Onderbreking van openbaar vervoer: Incidenten kunnen leiden tot de tijdelijke stopzetting of wijziging van openbaar vervoersdiensten, zoals bussen, trams, metro’s of treinen. Dit beïnvloedt de bereikbaarheid van verschillende delen van de stad en verstoort het dagelijks leven van mensen. Hoe groter de verdichting, hoe meer mensen vastlopen en niet meer weg kunnen.

Evacuaties en tijdelijke huisvesting: In geval van ernstige incidenten kan het nodig zijn om gebieden te evacueren en bewoners tijdelijk elders onder te brengen, bijvoorbeeld in opvangcentra of bij familie en vrienden. Dat zijn er in een verdichte stad meer, kijk maar naar wat er bijvoorbeeld gebeurde bij de explosie in Rotterdam op het Schammenkamp. Een typisch voorbeeld van veiligheidsrisico’s bij stedelijke verdichting.

Impact op bedrijven en economische activiteit: Afgezette wegen en beperkte toegang tot bepaalde gebieden zullen bedrijven beïnvloeden, bijvoorbeeld door het verminderen van klantenstromen, het verstoren van leveringen en het belemmeren van werknemers om op het werk te komen.

Infrastructuur

Deze categorieën disrupties volgen uit incidenten en emergencies. Maar er zijn ook verstoringen die te maken hebben met overbelasting van (nuts)voorzieningen en falende (kritieke) infrastructuur. Om er maar een paar te noemen:

  • De vraag naar elektriciteit groeit. Kan het stroomnet dat aan? Hoeveel redundantie zit er uiteindelijk in het systeem? Kan er gecompartimenteerd worden of valt gelijk de hele boel uit?
  • Er zal meer drinkwater nodig zijn. En dat is er nu al te weinig, geven de drinkwaterbedrijven aan.
  • Kan de riolering het aan? De stadsverwarming? Communicatienetwerken?
  • Zijn de vervoerssystemen ingericht op de stedelijke verdichting?

Hoe dan ook, als dit soort infrastructuur uitvalt zullen de effecten door de stedelijke verdichting altijd toenemen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over sociale spanningen en onrust in wijken die toeneemt als de bevolkingsdichtheid stijgt.

Maar er is nog iets, en dat besprak ik al eens in dit blog over de complexiteitsprincipes van Casti.

Je moet namelijk de bovenstaande opsomming faalkansen niet zien als op zichzelf staande gebeurtenissen, maar als kenmerken van een complex systeem. Ze hebben met elkaar te maken. Mensen zullen ze met elkaar verbinden, van losse gevallen een reeks of een trend maken, betekenis geven die er misschien niet is (maar dan dus wel).

Complexiteitskloof

Ze zullen het framen, cancellen, boycotten en complotten. Op zoek gaan naar de schuldige. Voor je het weet heb je een crisis en een verzwakt bestuur.

RAI vermoedelijk 1960. Foto ANP

In systeemtermen neemt de complexiteit van het bestuurde systeem dus toe, zou Casti zeggen, onder verwijzing naar de wet van de vereiste variëteit. Het komt er in het kort op neer dat het besturende systeem meer vrijheidsgraden moet hebben dan het systeem dat bestuurd wordt. Deze wet staat ook bekend als de wet van Ashby.

Een systeem kan alleen voortbestaan wanneer het dezelfde of meer variatie heeft als zijn omgeving

wet van ashby

Als het besturende systeem niet mee ontwikkelt met de complexiteit van het bestuurde systeem, zal de complexiteitskloof groeien en de fragiliteit van het totale systeem toenemen. Het komt dan in een situatie die Bazerman in dit blog omschreef als een predictable surprise. Je kunt niet voorspellen wat en wanneer er iets grandioos mis gaat, maar wel dat het niet vreemd is dat er zoiets gebeurt.

En ja, geluk en pech spelen hierin ook een grote rol. Maar alleen omdat het een wankel systeem is geworden waar de veerkracht uit is verdwenen.

Er is gelukkig wel wat aan te doen: de opties en variëteit van het besturende systeem vergroten. Door meer hulpdiensten, betere opleidingen, dikkere infra met meer redundantie, onderhoud op orde, projecten in de wijk, gezondheidszorg en jeugdzorg verbeteren. Om maar wat te noemen.

Van Sidney Dekker leen ik zijn definitie van veerkracht: je moet de grenzen kennen van je bedrijfsvoering (stad), weten wanneer je er overheen gaat en de middelen hebben om terug te sturen.

Ik voeg daar uit mijn eigen praktijk aan toe: en dan moet je het ook nog doen. Dat laatste blijkt altijd het meest lastig.

De heropening van kazerne Dirk

Leestijd: 6 minuten

De heropening van kazerne Dirk werd niet zozeer de heropening van een gebouw als wel die van een voorbije brandweercultuur. Een omvangrijk slapend rizoom van een oude uitrukdienst, dat voor de gelegenheid werd gewekt, opstond en daarna weer ging liggen. Mogelijk voor altijd, maar je weet het nooit.

Opening

De eerste dag op je nieuwe werk. Bij mij ging die ongeveer zo, dertig jaar geleden.

Ik moest mij melden op de Weesperzijde, het toenmalige hoofdkantoor van brandweer Amsterdam. Bij Willem Duffel, de foerier. Willem heette natuurlijk geen duffel, zijn echte achternaam is me even ontschoten, maar iedereen noemde hem wel zo. Omdat je daar moest zijn voor je duffelse pak. En voor de rest ook trouwens.

Ik had nog maar net mijn eerste laars aan, toen de bezetting van een autospuit zich onder luid gejoel bij Willem aankondigde. Die kwamen ook wat spulletjes halen, riepen ze. Omdat ze paraat stonden gingen ze voor, zei Duffel met een knipoog.

Anderhalf uur later waren ze klaar en vertrokken weer met volle zakken en tassen. De helft van wat ik nodig had was daardoor op.

“Rij van de week nog maar even langs,” zei Willem verontschuldigend, “dan heb ik wel weer nieuw goed voor je.”

Mijn tweede halte werd kazerne Dirk aan de Honthorststraat. Daar zat het officiersverblijf en stonden ook de kasten waar ik mijn uitrusting kon opbergen. Toen ik aanbelde werd er opengedaan door een rossig mannetje dat me argwanend aankeek. Later hoorde ik dat hij de Chef van Dienst was en Chris heette.

“Jaha,” zei Chris, “wat kom je doen?”

“Ik werk hier. Ik kom mijn spullen brengen.”

“Niet.”

“Ja, echt. Ik ben één van de twee nieuwe officieren. Ricardo is de andere, die komt volgende week.”

“Ik weet van niets.”

En de deur van kazerne Dirk was al weer dicht. Verbouwereerd staarde ik naar het groene gevaarte. Nog maar een keer proberen dan? Niet te lang bellen, misschien? Kort en krachtig.

Triiing.

De deur ging zowaar opnieuw open. Weer was het Chris. Zwijgend en argwanend. Ik legde het verhaal nog een keer uit, liet mijn nieuwe uitrusting zien en toen, eindelijk, wees hij me door de remise naar een deur.

“Daar is het officiersverblijf. Zoek boven maar een kast uit. Je vind het verder wel, hè.” En weg was hij. Dus liep ik in mijn eentje naar boven, met mijn grote plunjebaal en confisqueerde daar een leegstaande kast. Het spul paste er makkelijk in, niet alles ging stroef vandaag.

Heropening

Precies dit verhaal schoot door mijn hoofd toen ik op 17 juni samen met Ricardo naar de kazerne aan de Honthorstraat liep. Speciaal voor oud-collega’s had de bezetting van Dirk voor de heropening een bijeenkomst georganiseerd. Samen met Jan Heukelom, een oud-officier van Amsterdam. “Wordt een soort reünie, hoop ik,” mailde hij nog.

En dat werd het.

Ik denk dat er wel zo’n 60 tot 70 oude brandweermannen in de remise stonden toen we aan kwamen lopen. Vrijwel allemaal tussen de 70 en 80 jaar oud en met ieder van hen had ik ooit wel ergens een brand geblust of een incident bestreden. Hoewel sommigen door al die jaren zo veranderd waren dat je toch regelmatig weer naar namen stond te zoeken. Wie was het ook al weer? En op welke ploeg had ie gezeten?

Mij herkenden ze trouwens ook niet.

Maar wat vooral opviel was dat in no time de oude manier van doen van dertig jaar geleden weer actief was. Ikzelf had deze sfeer de afgelopen twintig jaar niet meer ervaren, maar ik herkende hem direct zodra ik kazerne Dirk betrad. Als een deken viel het over de groep heen. Of ontsprong het juist aan de groep, was het een bijproduct van dit brandweerrizoom?

Hoeveel mensen heb je eigenlijk nodig om een oude cultuur te herstellen? Of misschien was het wel handhaven, was de cultuur nooit verdwenen en wachtte ie gewoon geduldig op ons om zich te manifesteren. Tien, twintig? Met zo’n 60 tot 70 lukte het in ieder geval al heel aardig, merkte ik. Alsof er in die twintig jaar helemaal niets was veranderd. Alsof het weer 1993 was.

Psychogeography is the study of the precise laws and specific effects of the geographical environment, consciously organized or not, on the emotions and behavior of individuals

Guy Debord

Volgens de psychogeografie beïnvloeden gebouwen de cultuur van hun gebruikers en vice versa. Als je met nieuwe mensen in een oud gebouw zit, wordt het dan een ander gebouw? Geeft het dan een ander gevoel dan als je er met de normale gebruikers in verblijft?

Of worden de mensen zoals het gebouw wil, gedragen ze zich zo omdat de gangen zijn zoals ze zijn, de ramen, de kamertjes, de kleuren, de ruimte of juist de krapte is zoals het is?

Vragen waarop je natuurlijk nooit antwoord krijgt, maar die wel leuk zijn om te stellen.

Na anderhalf uur was het mooi geweest. We woven ruimschoots naar hen die het zien wilden en weg waren we. Buiten scheen de zon en krioelden de toeristen rondom het Rijksmuseum, de grote buur van Dirk. Het was maar een paar meter verder en toch zag de wereld er opeens heel anders uit, gewoon weer helemaal 2023.

Overigens was kazerne Dirk zelf prachtig geworden. Maar dat viel misschien wat minder op als je met je hoofd in 1993 zat.


Door de website heen heb ik verschillende blogs over mijn ervaringen bij brandweer Amsterdam geplaatst. Zoals Brood, Bakker, Bernlef en Brandweer, Rizoom van een herinnering; De Brandweercanon en de kunst van het onthouden; Commandovoering is een dialoog; Inschattingsfouten door adembescherming; Monument; Het horloge van Bert en De ervaring van verlies.

De Wolf van Max Pam

Leestijd: 5 minuten

De Wolf van Nederland is een boek van Max Pam, dat bestaat uit een verzameling columns en toespraken uit de afgelopen twintig jaar. Hij schreef veel over wat mij ook bezig hield en houdt. Dat maakt De Wolf een aangename trip down memory lane. Herinneringen ophalen met een boek.

De Wolf van Max Pam
Ik las de Wolf van Max Pam voor een groot deel tijdens een wandelvakantie in Sluis. Een aanrader, net als het lokale blond ‘Jantje van Sluis’

Toen ik in 1991 aan de slag ging bij de brandweer in Amsterdam lukte het mij in betrekkelijk korte tijd er ook woonruimte te vinden. Toeval uit een spelonk in mijn netwerk, met een klein addertje onder het gras. Het aan mij verhuurde pandje had weliswaar de prijs van de vrije markt, maar niet het benodigde aantal punten.

Bijna had de huurcommissie mij er daarom weer uitgegooid, maar vond dat gezien mijn functie op dat moment niet ‘opportuun.’

Ik kon echter geen aanspraak maken op huurverlaging, dat dan weer niet. Zo gaan die dingen.

Maar goed, mijn Amsterdamse avontuur kon beginnen. Om mij helemaal onder te dompelen in mijn nieuwe stad nam ik ook een abonnement op het Parool en keek ik vaak AT5.

Zo leerde ik Max Pam kennen. Journalist, schaker en programmamaker.

Ik werd een trouwe kijker van De Woestijn Leeft. In dat programma liep Pam samen met Jeroen Henneman door de stad en liet op satirische wijze zien hoe slecht de boel werd onderhouden en wat voor troep het eigenlijk is. Toen ik dit blog schreef bleek er net een jubileumuitzending te zijn gemaakt. Kijk maar.

De originele reeks werd gemaakt onder regie van Theo van Gogh en ook Theodor Holman had er iets mee te maken, al weet ik niet meer wat. Voor mij was dit kwartet vrije geesten een openbaring. Ze gingen er in hun werk hard in, raakten met iedereen gebrouilleerd, maakten dat soms weer goed, maar altijd stonden ze voor het vrije woord.

Of het nu links of rechts was.

Ik was het lang niet altijd met ze eens, maar het ging wel ergens over. Er staat ook nergens geschreven dat je alleen kunt leren van mensen wiens mening je ondersteunt. Juist andere invalshoeken brengen je op andere gedachten. Daarom las ik Pam altijd graag. En nog steeds.

De Wolf van Nederland bevat een selectie uit zijn werk van de afgelopen twintig jaar. Het begint met de toespraak bij de dood van Martin van Amerongen, ook zo’n erudiet persoon die node gemist wordt en gaat dan via allerlei columns, overpeinzingen en redes naar zijn laatste zelfportret uit 2022.

Veel vrienden zijn dood. De overgeblevenen zijn me te dierbaar om ruzie mee te maken.

max pam

Vanaf het begin van het boek ervaarde ik het als een trip down memory lane. In elk stukje zit wel iets dat een herinnering oproept. De brand bij de TU Delft komt aan bod (vooral omdat Pam het zo’n afschuwelijk gebouw vindt), de rechtszaak tegen Mohammed B., fanstukjes over W.F. Hermans, mopperstukjes over Geert Mak, herinneringen aan Theo van Gogh en mooie eerbetonen aan A.D. de Groot, de schaakpsycholoog die ook op deze website terug te vinden is.

Zelfs Wagenaar komt voorbij, in de rechtszaak tegen Demjanjuk. Ook die staat al op Rizoomes, onder andere in dit blog over de gijzeling van het nieuws.

Ronduit hilarisch is een column uit 2004 over Godslastering. Die gaat over een poging van minister Donner om de wet op Godslastering aan te scherpen. Pam schrijft dat ze er bij de NCRV moeite mee hadden om het onderwerp te bespreken, met name omdat sommige woorden dan uitgesproken moesten worden die eigenlijk niet gezegd mochten worden.

Dat deed onweerstaanbaar denken aan de tijd dat een regisseur bij de NCRV geen ‘cut’ mocht roepen. Bij de NCRV riep men ‘pats’. Nederland verlangt terug naar het pats-tijdperk.

Martin Bril

Pam besteedt een paar columns aan Martin Bril, die ongeveer gelijktijdig met hem ziek werd in 2002. Waar Pam er weer bovenop kwam, was het voor Bril in 2009 einde wedstrijd. Ik weet dat nog goed, Bril was voor mij het voorbeeld hoe je columns moet schrijven. Ik heb menig verhaaltje op zijn stijl geschoeid, voor ik mijn eigen manier had gevonden.

Zouden mensen Martin Bril eigenlijk nog wel herinneren?

In Etalagebenen, een bundeltje van Bril uit 1998, staat zomaar een brand beschreven waar ik OvD was. Amsterdamse middelbrand in een illegaal Chinees gokhuis. Toen ik ter plaatse liep kwam ik Ad Smit tegen het lijf, commissaris van politie die ik kende uit de lange avonden wachten in de Arena. “Doe vandaag maar niet zo heel erg je best, Ed,” zei hij grijnzend, “van mij mag die keet tot de grond toe afbranden.” En weg was hij.

Dit vond Bril ervan:

“Adembenemend gezicht. De mannen die uit deuren vallen. Helmen op. Slangen die worden uitgerold. Het opgewonden schetteren van de mobilofoon. Het eerste water dat zich exploderend een weg baant door de nog platte slangen. Bam, daar is het. Spuiten maar. Nog meer brandweerwagens, nog meer mannen, steeds meer rook. Brandbestrijding in volle vlucht. Het gaat zo snel dat het een wonder mag heten dat af en toe nog eens iets helemaal uitbrandt.”

Kennelijk bleef Bril lang hangen. Aan het einde van zijn verhaaltje schrijft hij:

Het was in de loop van de dag dat de werkelijkheid uit het beeld begon weg te zakken. Een vreemde gewaarwording, maar niet onaangenaam. Aan het einde van de rit was het of er niets was gebeurd.

martin bril

Precies dat ervaarde ik bij het lezen van de Wolf van Max Pam. Na zo’n 400 pagina’s verleden in de herhaling was het net of de werkelijkheid uit beeld begon te zakken. Heel even was er alleen maar geschiedenis waar nog een hele toekomst aan vast zou zitten. Toen het boek uit was, was het weer keihard hier en nu.

Een vreemde gewaarwording. Maar niet onaangenaam.

Eindoordeel

Cijfer: 7,5

Zou ik het bewaren als de boekenkasten vol zijn en er geruimd moet worden: Hij zal heel lang blijven staan denk ik zo maar en eenmaal daar kijken we wel verder.

‘Brand in Amsterdam’ van Schaap op de weegschaal

Leestijd: 7 minuten

Leen Schaap was drie jaar commandant van brandweer Amsterdam. Over die tijd schreef hij een niet onomstreden boek, dat in dit gastblog van Gerard Bouwmeester wordt gewogen. Gerard is bevelvoerder bij Post Zuilen in Utrecht, redacteur bij Brand & Brandweer en vanaf 1 oktober 2021 directeur bedrijfsvoering bij brandweer Haaglanden.

‘Is het bij jullie net zo?’

Iedere brandweercollega heeft de laatste jaren wel eens die ene vraag gekregen: gebeurt dat bij jou in het korps ook, wat die Amsterdammer allemaal zegt over zijn korps?

Want er was een tijd dat mijn Utrechtse collega Cor de bekendste brandweerman van Nederland was, maar sinds een paar jaar trekt een politieagent de meeste aandacht als brandweerman: de Amsterdamse politiecommissaris-brandweercommandant Leen Schaap verscheen in talrijke media om zijn mening over zijn organisatie, vooral over zijn medewerkers, te delen met wie het horen wilde.

Begin 2021 publiceerde Schaap een boek waarin hij terugkijkt op zijn korte, intense periode bij de Amsterdamse brandweer (2016-2019). Ik wilde het in de zomervakantie eens lezen, maar de adviezen dat niet te doen, waren zo talrijk, dat ik het maar vóór mijn vakantie alvast gelezen heb (of bedoelden jullie dat niet?).

Brand in Amsterdam

Het is een dun boekje: achttien korte hoofdstukken (en wat paratekst) verdeeld over 179 pagina’s. Vrij grote letters, veel wit. Ik las het in een avond en een ochtend uit. Het heeft een simpele opbouw: een openingshoofdstuk waarin Schaap discrepanties constateert tussen actualiteit en de moral high ground die ambtenarij zou moeten zijn, een hoofddeel waarin hij autobiografisch en losjes thematisch en chronologisch zijn tijd bij brandweer Amsterdam beschrijft en daarna een auctoriaal hoofdstukje met leiderschapslessen.

Bernhard bezoekt Brandweer Amsterdam aan de Achtergracht. Foto ANP

De cover vind ik fraai vormgegeven, de achterkant een stuk minder (waarover hieronder meer). Al voor het lezen van de inhoud is duidelijk hoe Schaap in de wedstrijd zit. De ondertitel van de mogelijk nog neutraal te lezen titel ‘Brand in Amsterdam’ is ‘hoe een verziekte overheidscultuur kan blijven bestaan’. De header op de achterflap leest ‘een onthullend inkijkje in een gesloten cultuur’.

De inhoud van het hoofddeel van het boek laat zich dan ook raden. Schaap schudt een serie anekdotes uit zijn mouw, die duidelijk maken dat de organisatie die hij in 2016 binnenstapte niet voldeed aan wat hij een gezonde organisatie vindt. Zijn verbazing en afkeer spelen een rode draad in het boek: over wat hij aantreft, hoe hij behandeld wordt door de organisatie, hoe brandweermensen elkaar behandelen, en ten slotte hoe hij behandeld wordt door de nieuwe burgemeester en in 2019 weer vertrekt.

Anekdotiek, maar analyse?

Wat nu te denken van dit boek? Allereerst, de anekdotes die Schaap opsomt, zijn niet fraai. Iedere onveilige werkomgeving is er een teveel, en hier lijkt daar zeker sprake van. Racisme en seksisme hebben geen plaats op de werkplek (waar wel?) en moeten bestreden worden. De vraag is natuurlijk hoe je dat doet.

En daar knaagt het in dit boek. Schaap extrapoleert zonder dat te thematiseren van zijn eigen observaties naar patronen en vandaar door naar organisatiecultuur. Door in het openingshoofdstuk actuele misstanden die zich wereldwijd in overheidsdiensten voordoen op te sommen en die opsomming te relateren aan zijn geëxtrapoleerde observaties pretendeert Schaap (en zijn uitgever op de achterflap) in dit boek zelfs tot analyses en ‘bredere verbanden’ te komen.

Maar die pretentie kan dit boek niet waarmaken. Het is evenzeer te simpel om te zeggen dat de verbanden niet kloppen, maar voor de stelling dat ze wel kloppen is de anekdotiek te karig (het zijn toch wel heel veel dezelfde ervaringen die in het boek en de interviews steeds weer echoën), de extrapolatie te simplistisch en de analyse te impressionistisch.

Paradoxaal genoeg krijgen de anekdotes zelf, doordat ze de analyse niet kunnen dragen, minder gewicht – ze zijn te vrijblijvend, verbanden te impressionistisch geschetst. Daardoor draagt de analyse niets bij aan het verbeteren van de onveilig gebleken situatie. Pijnlijk.

Gnothi seauton

Een tweede punt wat mij opviel, is het stuitende gebrek aan zelfreflectie door Schaap. Dat wreekt zich op verschillende plekken en manieren. Ik noem er drie.

In zijn onbeschaamde en fundamentele onbegrip van de brandweer bijvoorbeeld – zijn framing van brandweervrijwilligers als een ‘veelal sympathieke’ groep collega’s, ‘goedgetraind’, waar ‘de rest van Nederland het nog mee doet’ klinkt aardig natuurlijk, maar is toch vooral een haast Ruttiaanse omhelzing: iets of iemand zozeer complimenteren dat het zicht op de werkelijke (w)aard(e) verdwijnt.

De impact van de brand bij Marbon op de organisatiecultuur is zwaar onderschat.

Voorts in de categorie ‘niet begrijpen dat je de brandweer niet begrijpt’:

1. preventie als enig ander voorbeeld van bredere inzetbaarheid van beroepsbrandweerpersoneel (als je die bredere inzetbaarheid zo cruciaal en/of vanzelfsprekend vindt, is één voorbeeld te karig),

2. het benoemen van politiecollega Welten als projectleider (ik heb me eerder in Brand&Brandweer kritisch uitgelaten over talent- en managementontwikkeling bij de brandweer, maar desondanks: het is volstrekt ondenkbaar dat er in de héle landelijke brandweerorganisatie, incl. die ‘sympathieke vrijwilligers’, niemand te vinden was die dit toch overzichtelijke project aankon – maar je moet het wel willen, en er een relevant netwerk voor hebben), en

3. de respectloze omgang met het brandweeruniform op de foto op het achterflap – met het jasje over de arm en stropdasloos wil de uitgeblust kijkende Schaap misschien uitstralen dat hij uitgevochten is, maar enige respect voor het uniform waar hij eerder veelvuldig in aantrad in televisiestudio’s had hem gesierd.

Een tweede voorbeeld van gebrek aan zelfreflectie is dat Schaap zijn eigen introversie steeds uitlegt als persoonlijke kwaliteit. Ik heb helemaal niets tegens introverte mensen (wie mij kent…), maar waarom deze kunstgreep?

Doorlopend voert Schaap gesprekken waarin hij niet zegt wat hij denkt. Wel keken hij en zijn gesprekspartner ‘elkaar zwijgend aan’, ‘voelde [hij] de adem van [zijn gesprekspartner]’, enzovoorts, waarna hij ‘[zich] later bedacht’, ‘[zich] achteraf realiseerde’ of nadien iets ‘hoorde in het netwerk’.

Foto: Wiel van der Randen (ANP 1931)

Dat kan natuurlijk gebeuren, maar waar komt dan de behoefte vandaan om die secundaire reacties in dit boek te presenteren als grootse gesprekstechniek of dito inzichten, terwijl de grootsheid ervan betrekkelijk is èn te laat kwam om daadwerkelijk impact te hebben?

Ik plaats geen kanttekening bij introversie an sich, maar begrijp niet waarom die (en de consequenties ervan) in dit boek zo eenzijdig geframed worden. Waarom ook hier niet even kritisch in de spiegel gekeken, en bij minstens een van die momenten gesteld: ‘als ik me daar eerder had gerealiseerd en/of eerder had durven zeggen dat …, dán was deze klus me misschien wel gelukt’?

De hand overspeeld

Het meest schrijnende gebrek aan reflectie bewaart het boek voor het laatst. Na de te gratuite inleiding en het iets te impressionistische hoofddeel volgt een docerend slothoofdstuk waarin Schaap enkele leiderschapslessen deelt.

Daar staan op zich interessante dingen in, maar de lezer – deze lezer in ieder geval – vraagt zich na het lezen van Brand in Amsterdam alleen wel af waarom Schaap dit in vredesnaam denkt te moeten doen. Hij heeft blijkens dit boek geen andere opleiding dan de (met tegenzin aangevangen) politieschool, en heeft slechts twee werkgevers gehad, waarvan bij één ieder duurzaam verandervoornemen strandde, waarop geen enkele zichtbare persoonlijke reflectie volgt, maar slechts herhaling van zijn leiderschapsprincipes, die, zo weet de lezer inmiddels, dat stranden niet hebben kunnen voorkomen.

Welke autoriteit, welke skin in the game heeft Schaap voor zijn lessen? In dit slotstuk, op pagina 173, waarschuwt Schaap de lezer: overspeel je hand niet. Dit moet in deze context toch ironisch bedoeld zijn? Want dat is volgens mij precies wat Schaap deed. Als buitenstaander bezien heeft het er alle schijn van dat hij als brandweercommandant zijn hand overspeelde door te weinig steun voor zijn veranderingen te organiseren, waardoor daadwerkelijke verandering niet van de grond kwam. Als lezer is het zeker te constateren dat Schaap als auteur zijn hand overspeelde met een onevenwichtige samenbrenging van anekdotes en context.

Gemiste kans

Schaaps ervaringen, in interviews en dit boek opgesomd, laten zien dat er dingen niet goed gaan bij de hoofdstedelijke brandweer. Maar het boek substantiveert niet hoe groot of klein het probleem echt is, of sterker nog: wát het probleem echt is. En dus draagt het boek niet bij aan het oplossen ervan. Brand in Amsterdam is een gemiste kans.

De verstopte crisis bij de demonstratie op de Dam

Leestijd: 8 minuten

Over de demonstratie op de Dam van 1 juni 2020 verscheen onlangs een rapport onder de titel ‘De verkeerde afslag.’ Het is in het Regionaal Beleidsteam van de Veiligheidsregio Amsterdam Amstelland te prijzen dat zij deze kans om te leren niet voorbij heeft laten gaan. Graag draag ik daar mijn steentje aan bij door in dit blog te beschrijven hoe je met een andere bril op ook nog iets over VUCA, situational awareness en fundamental surprise uit het rapport kunt halen.

“Ik voel een update van de blog van @Rizoomes over Whatsapp crisismanagement aankomen.” Een tweetje van één regel, op 21 oktober verzonden. Ik fronste mijn wenkbrauwen. Ze zullen toch niet naar mijn blog verwezen hebben in een onderzoeksrapport, ging het door mij heen. Dat moest ik maar eens snel uitzoeken.

En zo kon ik gelukkig al gauw vaststellen dat ze dat niet hadden gedaan, naar mijn blog verwijzen. Wat er wel was geadviseerd in het rapport ‘De verkeerde afslag’ was om Whatsapp af te schaffen. Laat dat nu precies de enige aanbeveling zijn die ik niet goed begrijp in een verder zeer informatief rapport, waar net zo veel te leren valt van wat er in- als tussen de regels is geschreven. Alleen daarom al een aanrader.

Enkele van de tweetjes die mij op het verschijnen van ‘De verkeerde afslag’ hebben gewezen

Ook interessant: de bestuurlijke reactie. Al in de tweede alinea steekt het met-de-kennis-van-nu syndroom de kop op. “In het rapport staat goed beschreven hoe in de voorbereiding, naar achteraf bleek, een verkeerde inschatting van het aantal deelnemers is gemaakt en hoe die heeft doorgewerkt tijdens en na de demonstratie.”

Mijn persoonlijke mening is dat er vooraf wel zeker een betere analyse te maken was geweest, maar dan moet je wel een iets andere bril opzetten dan die van ‘foutje, bedankt.’ Die andere bril haal ik uit een aantal blogs die ik de laatste maanden geschreven heb. Het rapport ‘De verkeerde afslag’ is mooie input om een paar van die concepten te illustreren. Zie dit blog dan ook niet als een correctie op het rapport, maar als een illustratie van wat je er nog meer uit kunt halen. Met een andere bril.

VUCA

Zoals in dit blog beschreven is VUCA een afkorting van Volatile, Uncertain, Complexity en Ambiguity. Het is een mini-checklist die je naast elke situatie kunt leggen. Hoe hoger je scoort, hoe groter de kans dat je gebeurtenis ontspoort. De (incomplete) analyse hieronder laat zien hoe crisisgevoelig de demonstratie was:

  • De organisatie van de demonstratie verliep al zeer volatiel. Sowieso veranderde het organisatiecomité enkele keren van samenstelling en van mening, ook het aantal deelnemers bleef in de aanmeldingen stijgen. Er was veel aandacht voor in de pers en Groen Links riep op om naar de demonstratie te komen. De volatiliteit was dus tamelijk groot. Zie het feitenrelaas uit het rapport voor meer voorbeelden
  • De onzekerheid over de uitkomst van de demonstratie was ook hoog. In andere landen waren er plunderingen en rellen uitgebroken die het onzeker maakte wat er in Nederland zou gaan gebeuren. Sowieso was het uiteindelijk aantal deelnemers aan de demonstratie onzeker.
  • De complexiteit was zo mogelijk nog hoger. Er is natuurlijk sprake van de anderhalve meter maatregel, die elke bijeenkomst al standaard ingewikkeld maakt. Maar dan was het ook nog een zondag, Pinksteren, mooi weer en de eerste dag dat de horeca na twee maanden sluiting weer open mocht. Daarnaast was er uit medische, toen nog totaal onverdachte hoek, onbegrip gekomen over de demonstratie op de Dam. Het is zeer onvoorspelbaar hoe die variabelen met elkaar zullen interacteren. In dit blog over escalatie- en complicatiefactoren zie je nog meer voorbeelden die de complexiteit van een incident vergroten.
  • Tot slot de ambiguïteit. Gezien alle discussie die er in de pers en op social media al vooraf plaatsvond over de demonstratie was het duidelijk dat je het nooit goed kon doen. Er is altijd minimaal één partij die zich zal opwinden en zich als crisismakelaar op kan stellen. Niet alleen over de wijze waarop de demonstratie is verlopen maar ook hoe die had kunnen verlopen.

Wat er in deze korte analyse goed uit elkaar moet worden gehaald is de demonstratie als dreiging voor openbare en publieke gezondheid en de demonstratie als institutionele crisis voor het bevoegd gezag. Het is mijn stellige overtuiging na het lezen van ‘De verkeerde afslag’ dat zo’n onderscheid in Amsterdam niet goed op het netvlies heeft gestaan. Dat brengt mij bij de tweede bril, de kleine taxonomie van de ongewenste gebeurtenis.

Kleine taxonomie van de ongewenste gebeurtenis

Laat ik beginnen met te zeggen dat de demonstratie zelf natuurlijk geen ongewenste gebeurtenis is. Het is een grondrecht en in die zin een legale gebeurtenis. Voor hulpverleningsdiensten en het bevoegd gezag is het vervolgens wel hun taak ervoor te zorgen dat het geen ongewenste gebeurtenis wordt.

Om dat goed te kunnen doen moet je in deze VUCA-tijden over duidelijke definities beschikken van de verschillende soorten incidenten. Elk type kent zijn eigen karakteristieken en vraagt om andere competenties. In dit blog ben ik daar uitgebreid op ingegaan.

Emergency, disruptie, dreiging en crisis zijn met elkaar verbonden. Elke ongewenste gebeurtenis scoort in meer of mindere mate op elk van de vier basisvormen, maar ontwikkelt zich soms ook van de ene naar de andere vorm. Dat is niet altijd direct zichtbaar, ik noem dat een verstopte gebeurtenis. Voor de overheid geldt dat emergency, disruptie en dreiging fysieke incidentvormen zijn waar zij in optreedt. Zie het maar als het product of de taak van de hulpverleningsdiensten. Echter, crisis is een verhaal en slaat terug op de uitvoerder zelf. Op de reputatie, het gezag, gepercipieerde competentie of het vertrouwen, soms ook wel insitutionele crisis genoemd. Die kan volgen uit een fysiek incident, maar het hoeft niet.

Voor de demonstratie op de Dam geldt dat de risico-inschatting is gebaseerd op een dreigingsscenario voor openbare orde en publieke gezondheid. Daarbij was het aantal deelnemers de leidende risico maatstaf. ‘De verkeerde afslag’ beschrijft waarom die inschatting niet goed gemaakt is en welke problemen dat met zich meebracht.

Maar naast die foute dreigingsinschatting zat in de demonstratie ook de (institutionele) crisis nog verstopt. Als je er niet naar kijkt, zal je hem echter niet zien. Dat is wat ik in dit blog situational awareness level nul heb genoemd. En als je situational awareness nul is, dan is je option awareness ook nul. Je valt dan terug op wat je nog wel hebt, maar wat daar niet altijd geschikt voor is. Whatsapp bijvoorbeeld.

Uit het rapport blijkt dat Halsema wel aanvoelde dat er iets aan de hand was, maar dat ze geen andere opties zag. “Achteraf denk ik dat we wel degelijk andere middelen hadden moeten proberen in te zetten. Die waren op dat moment niet voorhanden vanwege de strategie die we hadden gekozen. Dat vind ik jammer.”

Hier wreekt zich dat er na de Wet op de Veiligheidsregio’s ‘crisis’ is gemaakt van dat wat vroeger nog gewoon een ramp, ongeval of incident heette. Bij alles wordt de GRIP uit de kast getrokken, maar daar heb je voor een institutionele crisis helemaal niets aan. Wat de demonstratie op de Dam goed laat zien is dat je naast een incidentkwalificatie voor spoedeisende hulpverlening, dreiging en disruptie, ook een kwalificatie en opschaling nodig hebt voor crisis. Inclusief een dedicated structuur met teams en de daarbij horende capabilities en competenties. Dat zal zowel de situational- als option awareness vergroten.

Fundamental surprise

Ik denk dat iedereen er rekenschap van zal moeten nemen dat in deze polariserende tijden de geloofwaardigheid van het bevoegd gezag (en eigenlijk van iedereen wel) structureel ter discussie wordt gesteld. Niet alleen meer na een incident, als er iets mis is gegaan, maar ook al vooraf en tijdens, wanneer er nog niets is gebeurd.

Verantwoording afleggen is dus niet meer zoals vroeger iets van achteraf, na een ontsporing, maar van altijd. Crisis is een proces, een kloof tussen partijen die door een ongewenste gebeurtenis voor iedereen zichtbaar wordt. Maar die zolang hij nog verstopt zit, alleen wordt gezien als je ernaar zoekt. Dat is precies wat Zvi Lanir een fundamental surprise noemt. Ik schreef er in dit blog over.

Het hoofdstuk ‘beschouwing’ van het rapport beschrijft in een aantal alinea’s zinsneden die op zijn minst rieken richting een fundamental surprise.

“Betrokkenen wezen op excuserende factoren. Zo was er volgens hen geen precedent van demonstraties die onverwacht heel veel meer mensen hadden aangetrokken. De organisator zou zorgdragen voor het volgen van de RIVM-richtlijnen (wat ook de verantwoordelijkheid van de organisator is). Het plunderscenario was veel dominanter dan het scenario van te veel mensen. De voorbereidingstijd was heel kort (waardoor het onwaarschijnlijk is dat de organisatie veel mensen op de been zal kunnen brengen, zo leerde de ervaring). De Dam had ruimte voor duizend mensen die zich 1,5 meter van elkaar konden bewegen (en de schatting van het aantal demonstranten was altijd lager dan 1000). De informatie-uitwisseling was beperkt rond de Dam (het mobiele netwerk was overbelast), waardoor agenten niet via WhatsApp konden communiceren. Het was, met andere woorden, een ‘perfect storm’. De kans dat zo’n storm opnieuw opsteekt, is verwaarloosbaar, zo lijkt het idee.”

Visual note van Wendy Kiel over institutionele crisis zoals beschreven door Arjen Boin.
(via rechter muisknop ‘afbeelding bekijken’)

Deze opsomming bevat in vrijwel elke regel een andere human bias die het zicht op de werkelijkheid ontneemt, zoals Kahneman die in Thinking Fast and Slow zo mooi beschreven heeft. Maar er is meer:

“Veel van onze respondenten vertelden ons dat ze weinig redenen zien de bestaande werkwijze aan te passen. Wij hebben 1500 demonstraties per jaar waarover u nooit iets hoort omdat ze altijd goed gaan.”

En ook nog:

“Het is, ook achteraf, nog niet helemaal duidelijk onder welke condities de driehoek wel fysiek bij elkaar zou zijn gekomen.”

Verstopte gebeurtenis

Deze en nog enkele andere observaties uit het rapport wijzen op een zelfbeeld die in de veiligheidskunde als complacent te boek staat, zelfgenoegzaamheid. Bij onder andere Shell is het risico van een complacent veiligheidscultuur al langer onderkend en dat heeft geleid tot programma’s als ‘chronic unease.’ Juist om een fundamental surprise te voorkomen.

Het zal ook om die reden zijn dat ‘De verkeerde afslag’ aanraadt om op zoek te gaan naar de Black Swan bij risico-analyses, alhoewel ik daarbij zelf dacht dat het zoeken naar een unknown known met behulp van goede checklisten al heel mooi zou zijn.

Dat in de bestuurlijke reactie eigenlijk alleen wordt gesproken over enkele technische zaken, zoals een herziening van de crisiscommunicatie, geeft aanleiding te denken dat de fundamental surprise door de gemeente nog niet helemaal herkend is.

Die institutionele crisis zit daarom nog steeds ergens verstopt, zij het niet meer bij de demonstratie op de Dam. Op enig moment zal hij zich weer openbaren, in een nieuwe dreiging of disruptie, het verbod op Whatsapp ten spijt. Dat is althans wat ik van het rapport het geleerd.

Dit is het zesde deel van de surprise dagboeken. Eerdere afleveringen vind je hier. Het blog is ook gelinkt aan ‘Human Factors’. Daarover vind je hier meer blogs.

De ervaring van verlies; 25 jaar Motorkade

Leestijd: 8 minuten

Op 19 april 2020 is het vijfentwintig jaar geleden dat het fatale ongeval op de Motorkade plaatsvond. Bert, Joan en Rob, trotse brandweermannen van kazerne IJsbrand in Amsterdam, kwamen die avond niet mee terug. Dat was voor heel veel mensen een gebeurtenis met een enorme impact, ook voor mij. Ik schreef er eerder al over in ‘het horloge van Bert’. Met dit zwarte jubileum in aantocht keek ik oude foto’s terug, en besloot er nog één keer een blog aan te wijden. Over de ervaring van verlies.

Vergeten gezichten

Ik kan me de gezichten van Bert, Joan en Rob niet goed meer voor de geest halen. Als ik me actief probeer te herinneren hoe ze er ook alweer uitzagen, komen er slechts flarden naar boven. Een flard van Joan als de grote rustige reus, vriendelijke ogen boven een vlassig snorretje. We waren ongeveer even oud. Rob herinner ik me vooral als een lange man, die graag overal de draak mee stak. En Bert was blond, met een aanstekelijke lach waarmee hij zijn tanden vrolijk ontblootte. Maar hij was ook ambitieus en net klaar met zijn opleiding tot bevelvoerder.

Dat is het. Meer krijg ik niet boven water. Het voelt als heel weinig, maar inmiddels weet ik dat dit voor de meeste mensen zo is. Het is heel normaal dat je gezichten niet goed kunt oproepen uit je geheugen, ook bij overledenen die je heel na waren. Je kan daarentegen gezichten meestal wel heel goed herkennen, zo goed zelfs dat je er niet eens bij stil staat dat je na elke ontmoeting iemands gelaat alweer begint te vergeten. Tot je elkaar weer tegenkomt, of een foto ziet en direct herkent wie het is.

Het is allemaal zo vanzelfsprekend dat je er meestal niet verder over nadenkt. Net zoals je je ook niet afvraagt waar al die woorden vandaan komen die je elke dag gebruikt. Ook zo’n automatisme, het is er gewoon. Tot je opeens met het tegenovergestelde wordt geconfronteerd, zoals bij een groot verlies. Dan ontdek je opeens hoe weinig je over jezelf weet in dat soort situaties. Omdat ze gelukkig maar weinig voorkomen.

De eerste keer dat ik daar tegenaan liep was in 1989, bij het overlijden van mijn moeder. Na een paar maanden besefte ik opeens dat ik niet meer zo goed wist hoe ze er uit zag. Dat ik een foto nodig had om de herinnering aan haar weer compleet te maken. Daar schrok ik van, hoe kon dat? Ik had toch heel veel van haar gehouden, waarom raakte ik dan haar beeld langzaam kwijt?

Toen ik het later met mijn vader besprak, reageerde hij opgelucht; hem was hetzelfde overkomen, en hij had zich er heel schuldig over gevoeld. Dat het vergeten normaal is maakt het overigens niet minder pijnlijk, maar in ieder geval weet je dat het niet aan jezelf ligt, je kan er niets aan doen. Zo zitten mensen nu eenmaal in elkaar. Maar als je dat niet weet, is het best schrikken.

De voorkant van het korpsblad van Amsterdam, daags na de begrafenissen met korpseer.

Het is tegelijkertijd een raadsel waarom herkenning dan zo’n krachtig proces is. Ik keek voor dit zwarte jubileum krantenknipsels terug uit die tijd en zag de mannen daar staan die ik toentertijd bijna wekelijks tegenkwam en even leek het of de tijd had stil gestaan. Dat zo de pieper kon gaan en ik na een helse rit door Amsterdam hen tegen zou kunnen komen. Dat ik kon vragen of de HV-container (HulpVerlening) van kazerne Teunis zich wilde melden bij de autospuit Willem. Dat er ruimte moest worden gemaakt voor de VC-wagen (Verbindings Commando). Of de A-wagen (Adembescherming) er al was. Dat soort dingen; toen heel normaal, maar in geen twintig jaar meer door mij uitgesproken.

Waarom drong zich dit zo aan mij op? Waarom was ik eerst al die gezichten vergeten, maar kon ik me zo goed herinneren hoe het was toen ik de foto’s weer zag? Ik heb geen idee van het waarom, maar weet inmiddels wel dat het zo is. Je zit anders in elkaar dan je denkt en bij ingrijpende gebeurtenissen word je daar opeens mee geconfronteerd. En dat is heel normaal. Dat is mijn eerste ervaring van verlies die ik na 25 jaar Motorkade wil delen.

Een brandweerman huilt niet

Er was meer wat me te binnen schoot, bij het zien van de foto’s. Na het ongeval ging kazerne IJsbrand buiten dienst, maar bleef wel open. Toegankelijk voor iedereen die zijn hart wilde luchten, langs wilde komen, een gesprek wilde voeren. Ik herinner mij nog zo’n gesprek aan de grote tafel in die oude kazerne. Met R.

“Een brandweerman huilt niet.” R. kijkt door het raam naar buiten, we zitten aan de grote tafel in de kantine van kazerne IJsbrand. Het is druk binnen, het zit vol met brandweermannen die luid pratend en rokend hun gevoelens proberen te verwerken. H. heeft net nieuwe koffie gezet, ruik ik boven de rooklucht uit.

“Dat zeiden ze tegen me, 24 jaar geleden bij de Marbon. Een brandweerman huilt niet.” Hij staart nog steeds in de verte. “Dus werd er maar helemaal niet over gepraat. Een plaquette op de kazerne ophangen, dat was het wel.” Hij kijkt me aan, in zijn ooghoek welt een traan. “Ik heb die spuit in mijn eentje terug moeten rijden naar kazerne Teunis, met niemand erin. Moest ik zelf de deur opendoen van dat lege gebouw. God, wat voelde ik me toen eenzaam.”

R. legt zijn hand op tafel. “Weet je, ik had een fotocamera gekocht voor één van de jongens. Die ligt nu al 24 jaar bij me op een plankje in de kledingkast. Ik ga hem binnenkort maar aan zijn weduwe brengen.” Er verschijnt een kleine glimlach. “De garantie zal er wel af zijn, denk ik.”

Hij schuift zijn stoel naar achteren en kijkt in de rondte. “Ik vind het toch zo goed van jullie dat jullie ‘open huis’ houden hier op IJsbrand. Hadden wij dat maar gehad toen. Het is natuurlijk verschrikkelijk wat er met de jongens op de Motorkade gebeurd is, maar daardoor zijn wij van de Marbon nu eindelijk aan het praten over wat ons toen is overkomen. Dubbel eigenlijk, hè, dat je andermans leed nodig hebt om aan dat van jezelf toe te komen.”

“Alles gaat verloren en alles blijft bewaard”.

Bernlef

Ingrijpende gebeurtenissen hebben grote gevolgen. Er overkomen je dingen die je niet voor mogelijk had gehouden. Het enige wat je dan niet moet doen is zwijgen. Praat. De ervaring van verlies is dat praten helpt. Met elkaar, over wat je voelt. Jaren van onderzoek hebben aangetoond dat geen reactie de enige verkeerde reactie is op een ingrijpende gebeurtenis. Wat ingrijpend is, bepaal jezelf. Daar is geen objectieve maatstaf voor, geen wetenschappelijke drempel. Maar altijd geldt: praat. Dat is mijn tweede ervaring van verlies.

De kistcommandant

In het gelid voor de kist. Foto van een krantenknipsel uit het Parool.

Mijn derde ervaring van verlies betreft het belang van rituelen. Zorg voor een goed afscheid, dat past bij de situatie. Een goed ritueel doet heel veel dingen tegelijk. Om er maar eens een paar te noemen, zonder uitputtend te willen zijn:

  • Het doet eer aan de overledene
  • Het markeert het eind van een stoffelijke relatie met iemand en tevens het begin van een mentale; niet voor niets wordt gezegd dat iemand pas echt is overleden als iedereen die de persoon kende er ook niet meer is.
  • Het versterkt het groepsgevoel van hen die blijven
  • En zeker bij een begrafenis met korpseer: het versterkt de onderlinge banden, geeft betekenis aan het werk dat je doet en vertrouwen om weer door te gaan.

Ten tijde van het ongeval op de Motorkade was ik de chef van de derde sectie, waar onder andere kazerne IJsbrand toen onder viel. Ik voelde me enorm verantwoordelijk om alles goed te laten verlopen, en daardoor vond ik mezelf opeens terug als kistcommandant voor de begrafenis met korpseer. Wat me daarvan vooral bijgebleven is dat het echt teamwerk is. Er waren zoveel mensen in touw om alles goed te regelen en voor te bereiden, het is echt heel veel werk en het moet in korte tijd. Vraag en accepteer hulp. De steun van andere korpsen, zoals Zwolle, Den Haag en Amstelveen is toen onontbeerlijk geweest en heeft de kiem gelegd van het latere Begrafenis Bijstand Team.

Ik ben nog nooit zo zenuwachtig geweest als voor die dag. Als een berg zag ik er tegen op en onderweg naar de begrafenis heb ik afgevraagd waar ik in hemelsnaam aan begonnen was. Maar dat gevoel was in één klap weg toen ik al die collega’s zag staan in de erehaag, al die mensen die daar gekomen waren voor dat belangrijke ritueel. Ik weet nog hoe we de kist uit de auto tilden en op de schouders hesen. Hoe we over het grindpad naar de aula schuifelden en ik verbaasd was dat we via de schuifpui naar binnen gingen. Dat we in gelid stonden en frontaal de zaal in keken. En hoe later al die mensen langs de kist liepen om op hun eigen manier afscheid te nemen. Een louterende ervaring.

De ervaring van verlies

In de twee weken voorafgaand aan de 19e april heeft de Motorkade me toch weer behoorlijk beziggehouden, ook al is het 25 jaar geleden. Wel merk ik dat mijn vragen veranderen. Waar ik eerst dacht: waarom is dit gebeurd? en later: hoe zou mijn leven er uit gezien hebben zonder Motorkade? denk ik nu: wat had het soepeler kunnen lopen als ik beter voorbereid was geweest op verlies.

Voor mij zit het antwoord op die vragen in de Stoa. Ik kan al die gebeurtenissen niet veranderen of beïnvloeden. Het is gebeurd, er is niets aan te doen. Wat ik wel kan veranderen is de manier waarop ik er mee om ga. Daar kan ik keuzes maken, maar dan moet ik wel weten hoe. Terugdenkend aan 25 jaar geleden is dat misschien nog wel wat ik toen het meest heb gemist: dat je een beetje weet wat je te wachten staat. Ik was letterlijk blanco. Persoonlijk denk ik dat een aanzienlijk deel van de westerse samenleving dat eigenlijk wel is, blanco. Er is weinig plaats meer voor een gesprek over verlies of de dood en daarom zijn we eigenlijk slecht voorbereid als het eenmaal zo ver is. Terwijl het einde toch echt voor iedereen onafwendbaar is.

Daarom is filosofie zo belangrijk. To philosophize is to learn how to die, zei Cicero daar ooit over. Ryan Holiday van de Daily Stoic voegt daar nog aan toe dat “there are plenty of wise men and women who can at least provide some guidance”, want “they’ve had more time to hink about it than we have.” En dat klopt, 25 jaar om precies te zijn. Een tijd waarin ik veel heb geleerd en ervaren heb wat verlies is. Terugdenkend aan toen, besefte ik dat ik graag iets gelezen zou hebben over de ervaring van verlies. Precies daarom schreef ik dit blog, met de dingen die ik toen graag had geweten.

Als de burger blussen gaat

Leestijd: 2 minuten

15 februari 1963 brandde de C&A op het Damrak in Amsterdam volledig af. ‘Als de burger blussen gaat’ is een korte mijmering over enkele foto’s die ik van dat incident vond en dat nu in het Museum of Accidents staat. Samen voor de stad.

Vanuit het niets gaat de brandweer voorbij, ze stoppen, iedereen vliegt de auto uit. Luiken gaan omhoog, ze pakken slangen en gaan rollen. Ze kijken, zoeken naar een brandkraan die het nog doet. En ze gooien rode bundels in het rond, leggen de slangen neer voor gebruik. Eén, twee, veel slangen zijn er nodig, nog meer, het zijn er niet genoeg voor dit kolossale vuur, dit inferno. Er is te veel brand en te weinig weer. Dat is het moment dat de burger blussen gaat.

Kijkend naar al die mensen op het Damrak die bij Body World naar binnen gingen, dacht ik aan die beroemde brand uit 1963. Nu was het heet. Toen bij het C&A was het ijskoud, met een harde oostenwind. Het jaar van de zwaarste elfstedentocht ooit.

De Jan van der Heijden kon door de bevroren binnenwateren maar met moeite ter plaatse komen. In die omstandigheden kon de brandweer de hulp van de burgers goed gebruiken. Speuren naar vliegvuur, vertelt het verhaal, want het waaide zo hard en alles was zo droog.

Maar dat is niet het hele verhaal. Ook al veranderde de C&A langzaam in een ijspaleis door het bluswater, onder controle kwam de brand niet. De BB (Bescherming Bevolking) werd ingezet, maar nog meer handen waren nodig. Waardoor er nog maar één ding op zat: het is vijf uur in de ochtend als de burger blussen gaat. Samen voor de stad.

De burger die blussen gaat. Brand bij C&A in Amsterdam, 15 / 16 februari 1963

Lees ook over ‘Het snelle vertrouwen in tijdelijke teams’.

Monument

Leestijd: 4 minuten

“Papa, ik ben nu 7 jaar”.

Een klein zinnetje, in onvast kinderhandschrift geschreven op een tekening met vrolijke viltstiftkleuren. Ik denk aan Sesamstraat, en probeer me te herinneren hoe ik zelf m’n eerste letters op papier probeerde te krijgen. De “buh” en de “muh”.

Wat zou het schrijvertje gedacht hebben toen hij met het zinnetje bezig was?

De tekening lag ondertussen rustig te wachten op de nietsvermoedende aanwezigen bij de onthulling van het herdenkingsmonument op de Weesperzijde. Het is ongemakkelijk om stil te staan bij hen die gingen, maar als je het met zijn allen doet geeft het wel een zekere verbondenheid. Gedeelde smart is halve smart.

Iedereen hoorde in gedachten verzonken de toespraak aan die bij zo’n gelegenheid hoort, en in sommige zinnen zat een woordje waar de eigen herinnering mee op de loop gaat. Ergens op de achtergrond hoor ikMotorkadevoorbij komen. Vier jaar geleden al weer, en sommige details werken zich uit het geheugen omhoog.

De ingang van het gebouw, de bezetting van IJ waar ik op dat moment niks tegen wist te zeggen. De berging, de begrafenis en al die gesprekken op de Berberisstraat. De bloemen en brieven uit de buurt, de enorme ere-haag van alle collega’s en de meneer die als allerlaatste een blues-spiritual aanhief.

Brand, berging, begrafenis, Berberisstraat, bloemen, brieven, buurt, blues, het zijn de woorden met de letter Buh;

Papa, ik ben nu zeven jaar.

Als leren herinneren is, is dan niet-weten vergeten zijn, vraagt Borges zich af in de Zahir. Zijn we overal bij geweest, maar weten we het niet meer? Ik ben niet bij de Marbon geweest, maar ik ben het ook niet vergeten. Ik weet heel veel details, maar ik herinner me er geen één. Een regel uit een liedje dat ik ken dringt zich op: “I try to remember, all the things I never knew”.

Het is 28 jaar geleden, de Marbon. Acht-en-twintig. Acht-en-twintig is bijna 29, en zoveel namen staan er op het monument. Negen-en-twintig man in 125 jaar. Dat is bijna één in de vier jaar. Ik probeer uit te rekenen wat de kans is om bij de brandweer Amsterdam om het leven te komen bij brand.

De toespraak kabbelt op de achtergrond voorbij. Ik kom er niet zo één-twee-drie uit, merk ik, en mijn gedachten dwalen af naar een rekensom van de Amerikaanse brandweer.

In Amerika zijn er 1.1 miljoen brandweermensen. Driehonderdduizend daarvan zijn beroeps, de rest vrijwilligers. Stel je voor, dat is net zo veel als de bevolking van Amsterdam. Amsterdam, helemaal gevuld met Amerikaanse vrijwilligers.

Per jaar komen er zo’n 100 Amerikanen om bij brandbestrijding. De helft krijgt een hartaanval, een kwart komt om bij auto-ongevallen. Zes man komen om door verstikking, zes door instorting en zes door kogels.

Honderd man op een miljoen, dat is één op tienduizend.

In het externe veiligheidsbeleid van Nederland geldt een grenswaarde van 1 op de miljoen. Dat wil zeggen, de kans op overlijden als gevolg van een risicovolle activiteit mag niet meer zijn dan één mens per miljoen mensen.

In Nederland zou de Amerikaanse brandweer verboden zijn.

Ik vang het woord Molenbroek op. Marbon, Motorkade, Molenbroek, minuut, monument, middelbrand, maatje, meester. Dat zijn de woorden met een Muh;

Papa, ik ben nu zeven jaar.

Er wordt een minuut stilte gehouden, iedereen gaat staan.

Maar de stilte is slechts buiten. Nooit is er zoveel herrie in je hoofd als bij de minuut stilte.

De B en de M schreeuwen in het rond, keihard door en over elkaar tot ze de strijd opgeven en samen opgaan in Brand Meester, bij wijze van moraal van het Monument: Blijf de Brand Meester, houd de herinnering levend en jezelf ook.

Papa, ik word wel honderdzeven jaar! 

Minigeschiedenis herdenkingsmonument Brandweer Amsterdam

Het boek met de namen lag in een altaartje in de hal van de Weesperzijde, het toenmalige hoofdkantoor van Brandweer Amsterdam.

Op 21 juni 1999 werd er voor het eerst een jaarlijkse herdenking gehouden voor alle gevallen brandweermannen van Amsterdam. Tot die tijd waren er meerdere, kleine herdenkingen per kazerne. Tijdens die herdenking ontstond het idee voor dit blog, dat eerst als Ome Ed column is verschenen

Vanaf 16 juni 2012 is er elke derde zaterdag van juni ook een nationale herdenking bij het brandweermonument naast de voormalige brandweeracademie, het huidige IFV.

Het monument met de namen. “Zij die ons ontvlogen”
Schrijver dezes tijdens de herdenking in 1999, vlak achter Gerard Koppers (met baard) die deze foto’s regelde.

Brand Paardenstraat Amsterdam

Leestijd: 6 minuten

Dit blog over de Paardenstraat is een combinatieblog uit the Museum of Accidents. Het begint met een kort essay over de impact en omvang van brandstichting in Nederland, die groter is dan ik dacht. Daarna volgt een feitelijke omschrijving van de gebeurtenissen, gevolgd door foto’s die een beeld geven van de situatie ter plekke. Het wordt afgesloten met links naar andere informatiebronnen. Er is op internet overigens niet veel meer over deze brand te vinden.

Impact en omvang van brandstichting

Toen the museum of accidents nog gewoon brandweercanon heette, het zal ergens in 2014 zijn geweest, zaten we met het team brandweercanon bij elkaar om betekenisvolle en leerzame incidenten te verzamelen. De brand op de Paardenstraat van 5 december 1970 werd aangereikt door Gerard Koppers, de onvolprezen chroniqueur van de nationale brandweergeschiedenis. Mij kwam het incident totaal onbekend voor, ik had nog nooit van de brand op de Paardenstraat gehoord. Maar de omvang ervan stond buiten kijf: negen slachtoffers is veel.

Dat er sprake was van brandstichting maakt ook de impact van dit incident heel groot. Even dacht ik dat de brand mogelijk een racistisch karakter zou hebben, omdat de slachtoffers allen uit Marokko dan wel Ghana kwamen. Dat bleek echter niet zo te zijn. Kennelijk was een ruzie in Club 9-11 (wat een omineuze naam) beslecht met het in de brand steken van de eerste verdieping, waardoor de mensen op de etage erboven als ratten in de val zaten. De daders zijn nooit opgepakt.

Brandstichting

Sinds de brandweercanon the museum of accidents is geworden komt er bij elk incident een kort essay die een aspect van de betreffende calamiteit toelicht. Daar moest ik met dit voor mij onbekende incident wel eventjes over peinzen. Waar zou ik bij de Paardenstraat over gaan schrijven? Over de laatste verbouwing tot vier superdeluxe appartementen, die aan niets meer aan deze tragedie doet herinneren? Over dat brand wellicht discrimineert en bepaalde bevolkingsgroepen harder raakt dan andere? Brandstichting?

Het werd het laatste onderwerp, nadat ik het IFV rapport over tien jaar fatale woningbranden er weer eens op na had geslagen. Daar staat op pagina 12 onderstaande, zeer intrigerende tabel. Kijk er maar eens goed naar, ik las er de eerste keer in 2018 volledig overheen:

Zie je dat? 110 branden als gevolg van moedwillige brandstichting. Met 119 doden tot gevolg. Honderdennegentien! Da’s 27% van het totaal. Ruim een kwart van de doden door brand is dus het gevolg van brandstichting. Ik vind dat nogal wat. Het IFV spendeert er echter weinig woorden aan:

“De branden waarbij sprake is van een (bewezen) natuurlijke dood of moedwillige brandstichting vallen buiten de kaders van het onderzoek en zijn niet meegenomen in de analyse.” (pag 12)

Nou begrijp ik dat je er vanuit preventief oogpunt misschien niet zo veel mee kunt. Maar vanuit het Openbare Orde & Veiligheid (OOV) perspectief wel. Je zou daarom verwachten dat hier extra onderzoek naar gedaan gaat worden, want het roept nogal wat vragen op.

Zijn het afrekeningen? Liefdesverdriet? Baldadigheid? Chantage? Sabotage? Hoe herken je het als brandweer in de praktijk? Ga je dan opschalen? Staak je een offensieve binnenaanval voor je eigen veiligheid? Allemaal vragen die direct bij mij naar boven kwamen.

En ook: hoe bereidt de brandweer zich op aangestoken branden voor? Volgens de gegevens van het IFV is een kwart van de fatale woningbranden moedwillig gesticht. Geldt dat percentage dan ook voor andere typen branden?

Checklistbrand

Volgens checklistbrand.nl, een samenwerkingsverband van het IFV met verzekeraars en MKB Nederland wordt zo’n 20% van de branden met opzet aangestoken. Dan mag je dus best aannemen dat bij één op de vier tot vijf branden, met of zonder slachtoffers, sprake is van opzet. Met mogelijk grotere risico’s voor de veiligheid van brandweermensen tot gevolg:

  • Gebruik van brandversnellers als benzine leidt tot een veel snellere brandontwikkeling dan je op basis van je intuitie zou verwachten
  • Mogelijk zijn brandpreventieve voorzieningen gesloopt of onklaar gemaakt. Daardoor arriveert de brandweer later bij het pand dan waar het brandpreventief concept van uitgaat en je dus een grotere brand aantreft. Dat wordt nog eens versterkt door het tijdstip van de brand; meestal in de nacht, als niet-crimineel Nederland in bed ligt
  • De kans is groot dat er op meerdere plekken brand is gesticht, zodat je bij een binnenaanval in de knel komt te zitten

Dit zijn nog maar drie vragen die even snel naar boven kwamen. Er zijn er vast nog wel meer te verzinnen. Maar ik zei het al, het zijn korte essays bij het museum of accidents. En je hoeft niet overal een antwoord op te hebben. Soms is het stellen van een vraag al genoeg om een incident te duiden, zoals bij deze over de impact en omvang van brandstichting op de Paardenstraat. Vijftig jaar later levert die casus nog steeds relevante vragen op en dat is precies het doel van het museum of accidents: leren.

Korte omschrijving incident Paardenstraat

Datum 5 december 1970
Locatie en type objectEen pension aan de Paardenstraat in Amsterdam. Pand van vier verdiepingen, waarin ook een cafe gevestigd was. Typische Binnenstadbrand: voorspelbaar onvoorspelbaar, slechte preventie, snelle branduitbreiding en moeilijke toegang en bereikbaarheid.
Type incidentOp 5 december 1970 kwamen 9 gastarbeiders om, toen op de eerste etage van het pand Amstelstraat 9-11, in Club 9-11, brand werd gesticht. Het armetierige gastarbeiderpension op de bovenste etages had geen vluchtwegen; de 40 bewoners zaten als ratten in de val. 18 pensiongasten konden door de brandweer met ladders en springzeilen worden gered. De daders van de brandstichting zijn nooit gevonden.
Bijzonderheden
  •  Pension voor gastarbeiders. 16 Kleine houten kamertjes. Gemiddeld delen 6 a 7 personen een kamer. Geen brandwerende voorzieningen en smalle trap is enige vluchtweg.
  • Brandstichting. Brand gaat via trap razendsnel naar boven waar de bewoners geen kant meer op kunnen.
  • Een van de bewoners verbrandt levend in het raam. Later blijkt dat twee lotgenoten zich vast geklemd hadden aan zijn benen, waardoor hij geen kant meer uit kon.
  • De brandweer was met 16 voertuigen ter plaatse, die in de kleine smalle binnenstad al gauw alle logistiek onmogelijk maakte.
  • 18 Mensen worden gered door de brandweer.
  • Op dit moment zijn er vier appartementen gevestigd in het pand

Foto’s

Deze foto’s zijn afkomstig uit het ANP Archief
Brand Paardenstraat
Brand Paardenstraat
Bovenstaande krantenstukken komen van de voorpagina van de Leidsche Courant.

Meer informatie

Dit blog is onderdeel van the Museum of Accidents. De laatste update is van 29 november 2020

« Oudere berichten

© 2024 Rizoomes

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑