Er wordt gezegd dat de Inuit wel 50 woorden voor sneeuw kent, zoals de Toeareg 23 voor zand. In hun vijandige omgeving is herkenning van het dreigend gevaar van levensbelang en nuances doen er dan toe. Is het harde sneeuw, stuifsneeuw, sneeuw om een iglo mee te bouwen of suikersneeuw?
Boreas, de brenger van sneeuw, zal het je zeggen.
Hoe vreemd is het dan dat de brandweer slechts één woord voor rook kent: rook. Nou vooruit dan, soms gebruikt men damp, en wellicht nog eens walm, op een frivool moment als de oliebrand naarstig kolkt.
Terwijl er zoveel verschillende rook is, gekker nog, rook is niet één, het is een meervoud, een multipliciteit, een zwerm. Een verzameling losse deeltjes dat zich in onvoorspelbare figuren en illusies aan elkaar vastplakt, op weg naar ergens, weg van hier.
Soms lijkt het zelfs of het leeft, de rook. Of het danst, cirkelt, dartelt, springt en zwiert.
Andere keren weer duwt de rook, het perst, stampt en tremt, knijpend door te nauwe gaten.
Zwart is de rook het meest, dan weer grauwgrijs, gelig of bruin.
Vurig kan het zijn, bezwangerd door brand, hijgend naar lucht en stinkend als de hel, zeker zodra Lucifer, de lichtbrenger, zich meldt in de vlammende smook.
Joost wist het al in 1654, dat Lucifer altijd de onrechtmatige opstand stookt om ‘den mensch in eeuwigheit ten hemel uit te sluiten’.
Ick sluit van daegh een ring van zesmael ellef jaeren,
En zie myn hooft besneeuwt, en tel myn gryze haeren,
Oock zonder glazen oogh, in deze schildery,
En noch ontvonckt myn hart in lust tot poëzy;
Terwyl ick Lucifer zyn treurrol leer’ volspelen,
En met den blixem sla, op hemelsche tooneelen,
Ten schrick en spiegel van de Staetzucht, en de Nyt.
Wat is myn ouderdom? een roock, een damp, geen tyt.
Een roock, een damp, geen tyt te verliezen, bel de brandweer.
Zy zal Lucifer keeren, is het anders in hun magt.
En wijckt niet enen voet.