Leestijd: 7 minuten

Jongensrampen is een satirische uitgave uit 1852. Twaalf steendrukplaten met bijschriften, meer is het niet, maar leuk is het wel. En op een website over crisis mag het zeker niet ontbreken. Want wie weet eigenlijk wat een jongensramp is?

De anonieme auteur van jongensrampen gooit er gelijk de beuk in. De verheerlijking van de kinderjaren is zwaar overdreven, schrijft hij. Die dichters snappen er helemaal niets van, Nicolaas Beets niet, Werumeus Bunning niet, Van Alphen niet en Da Costa ook niet.

“Als wij des dichters taal hooren, waarde lezer, over den toestand en de denkbeelden van kinderen, dan vinden wij al zeer weinig overeenkomst in hetgeen zij bezingen en wij ondervonden. Ten minste beken ik nederig, dat ik nooit op blaauw-satijnen kussens geslapen heb, – nooit mijn jasje uitgetrokken heb om het aan arme kinderen te geven, – nooit van leergierigheid blakende naar den schooltijd gewenscht heb – en nooit dankbaar geweest ben voor straf, – al verdiende ik die ook.”

Dus zet hij dat maar even recht.

“Want werkelijk, daar bestaan kinderrampen, physieke en morele pijnigingen voor de jeugdige ligchamen en gemoederen met welke de kleinen aanhoudend te worstelen hebben, zonder de wijsheid, en de ondervinding en de wereld- en menschenkennis en alle andere mooije dingen, welke de groote menschen bezitten – of zeggen te bezitten – om de hunne te overwinnen.”

Het boekje werd gemaakt door Koenraad Fuhri, volgens de digitale bibliotheek der Nederlandse letteren (DBNL) een verdienstelijk uitgever. “In 1855 vertrok Fuhri, door tegenspoed in zijn al te groote ondernemingen teleurgesteld, naar Amerika, waar hij te New-Orleans een nieuwen boekhandel oprichtte, doch reeds drie jaar later op nauwelijks 44-jarigen leeftijd aan de gele koorts stierf.”

In twaalf miniatuurtjes met een pentekening legt de auteur de verschillende jongensrampen uit. Ik keek er eens door de oogharen overheen en ontwaarde zes patronen van ellende waar de opgroeiende jongeling zich tegen moet verweren. Als je op de afbeelding klikt wordt ie groot.

1. De crisis begint

De crisis begint al bij de geboorte. Niemand wordt gevraagd geboren te worden, het overkomt je gewoon, zoals trouwens heel veel in je leven. Het is daarom altijd crisis, is mijn stelling, alleen niet altijd even veel. Want wat jij wilt, willen anderen ook. Zo begint de strijd al vroeg, terwijl je nog afhankelijk bent van anderen.

Zoals van ‘eene min.’

In plaats hiervan kan zij uren lang uit het raam liggen kijken, als er een orgeldraaijer voor de deur staat, als er een oploopje is, of de grenadiers voorbij komen, en merkt het niet als gij ’t onderste boven zijt gevallen, en met uw gezigt tegen den grond ligt.

Hulpeloosheid sucks, zoveel is duidelijk.

Heb geduld. Lijdzaamheid is een uitstekende crisisbestrijdingsmethode.

2. Opkomend bewustzijn

Langzaam komt het karakter op, wordt het kind bewust van zichzelf. Maar zo voelt het niet, het wordt uitgedost als een pop, er wordt mee gepronkt op straat en zijn wangen verknepen als ware het een citroen, zo lees ik.

“Op uw tweede jaar heet gij, hondje, poesje, snoepertje, en op uwe wandelingen zetten al de kinderlievende voorbijgangers hunne monden tegen den uwen aan, en zoo de meid die u draagt mooi is, zijn er altijd vele oude heeren – bouwvallige oude muren met ligtzinnige opschriften, – die haar aardigheden zeggen en u in uw wangen knijpen
als of zij een citroen uitpersten.”

Metacognitie is iets prachtigs, maar je moet er wel wat te drinken bij hebben. Willem Kloos zei het al.

De lijdzaamheid duurt voort.

3. Onmacht binnen

In fase drie neemt de fragiliteit van de kleine jongen nog maar langzaam af. Zodra de buurvrouw komt met haar Pietje, moet er gemeten worden wie de langste is en dat is hij dus niet. Tot overmaat van jongensrampen is die Piet nog een watje ook.

Wat ook niet helpt: de kleren zijn heilig. Er mogen geen gaten in, vlekken op of scheuren door.

“Gij zijt een slagtoffer van uwe kleêren: want niet alleen dat gij er aan alle kanten uitgroeit, hetgeen zeer leelijk staat, maar uw persoon wordt er geheel aan opgeofferd.”

Crisis awareness begint niet voor niets altijd met kijken naar je eigen fragiliteit. En die van je kleedje.

4. Buitenmacht

Na de eigen fragiliteit te kennen richt de blik zich op de buitenwereld, de omgeving, territory. En daar schuilen duistere krachten, zoals de dokter die met zijn injectiespuit vreemde dingen wil. Maar de kostschool spant de kroon, het tochtige koude hok waar je al om vijf uur op moet staan om bij een vette kaars aan de studie te gaan.

“Na uw sober en niet altijd eetbaar maal, gaat gij weder werken, tot dat gij naar de togtige slaapkamer wordt gestuurd; dan denkt gij na over uw lief tehuis, over uwe moeder die u liefkoosde, en over uw gelukkig leven aldaar: en gij gevoelt dat gij alleen zijt, alleen onder vreemden en zonder iemand, die hart voor u heeft, en de tranen loopen langs uw bleekgeworden gezichtje.”

Leven valt niet mee. Maar dankzij de Stoa weten we dat het niet gaat om wat je overkomt, maar om wat je er mee doet. Daar ligt de basis van weerbaarheid, de start van de jongensrampbestrijding.

Jazeker.

5. Op proef

Langzamerhand neemt de complexiteit van de omgeving toe en van Cynefin weten we dat probing een probaat middel is om grip te krijgen op de wereld. Maar dat leidt niet altijd tot succes.

“Nu zijt gij een Mijnheer geworden; maar het gaat u nog niet goed af, en gij beweegt u in uw rok even gemakkelijk, alsof hij van hout was gemaakt. Gij bevindt u in die dubbelzinnge positie die men noemt ‘tusschen vleesch en visch’: gij zijt vijf voet lang, en de booijen noemen u ‘jongeneer’; gij rookt, maar gij wordt misselijk; gij zijt geen jongen meer, en nog geen heer; uw hoofd is opgevuld met zinnen uit Cicero en Homerus, maar in de gewone conversatie kunt gij geen woord zeggen.”

Toch zit er niets anders op dan de fragiliteit te blijven toetsen aan de territory. Jongensrampen volgen het hart, hoofd en de handen. En dat allemaal volgens de wet van Barry: vooral doorgaan.

6. Uit het nest

XII uitvliegen

“De tijd waarnaar gij zoo verlangd hebt is dáár; den drempel zijt gij overgegaan die u in de maatschappij voert: de wegwijzer wijst u hel levenspad aan.”

Maturiteit is een mooi begrip, het geldt zowel de mens als zijn omgeving, zijn organisaties en systemen. Wat we van jongensrampen leren is dat ellende vormend is.

  • Eerst ben je afhankelijk van anderen; zo begint het altijd
  • Langzaam wordt je bewust van jezelf. Metacognitie is king.
  • Daarna schaal je in tussen fragiliteit en robuustheid; de capability van je intern crisismanagement
  • Vervolgens verhoudt je jezelf met je omgeving, je territory. Je past je aan (adapteert) of verandert jezelf (transformatie)
  • Wat volgt is het uitproberen, testen en continu adapteren dan wel transformeren
  • Tot je groot genoeg bent om uit te vliegen, het zelf te doen.

En dan begint het gesodemieter opnieuw. Je eigen jongensrampen PDCA.

Wie de hele uitgave over jongensrampen wil lezen, vervoege zich bij deze link van de DBNL. Ik heb de mazzel van een origineel exemplaar, al ligt die helemaal uit elkaar. Maar compleet is hij wel; het gaat er niet om wat het is, maar wat je er mee doet. Bijvoorbeeld een blog maken met foto’s uit eigen boek.

Hoe leuk is dat?